Weest medelijdend

“Ten slotte, weest allen eensgezind, medelijdend, hebt de broeders lief, weest barmhartig en ootmoedig” (1 Petrus 3:8).

Medelijden is een diep besef van, en meevoelen met, het lijden van een ander, gepaard met het verlangen iets eraan te doen.

Jezus is ons voorbeeld.

“Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medevoelen met onze zwakheden, maar één, die in alle dingen op gelijke wijze (als wij) is verzocht geweest, doch zonder te zondigen” (Hebreeën 4:15).

Toen Jezus onder de mensen was, toonde Hij medelijden.

“Toen Hij de scharen zag, werd Hij met ontferming over hen bewogen, daar zij voortgejaagd en afgemat waren, als schapen die geen herder hebben” (Matteüs 9:36).

Jezus kwam om de goede Herder te zijn (Johannes 10:11, 14). Hij is “de grote herder der schapen” (Hebreeën 13:20). Hij is “de herder en hoeder” van onze zielen (1 Petrus 2:25). Wij mensen hebben leiding nodig en Hij is de volmaakte leider.

Naar Zijn voorbeeld, dienen wij medelijden te hebben met de mensen die verloren zijn, gelijk schapen zonder herder.

Wat dienen wij uit medelijden eraan te doen? Ten eerste, Jezus zegt dat wij moeten bidden: “De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst” (Matteüs 9:37, 38).

Na gebeden te hebben, dienen wij ons medelijden in daden te vertalen. Paulus vroeg: “Hoe horen zonder prediker? En hoe zal men prediken zonder gezonden te zijn?” (Romeinen 10:14, 15).

Wanneer wij met de verlorenen medelijden hebben, zullen we bidden, zenden en gaan.

Ontferming betekent dat wij soms helpen, wanneer wij eigenlijk rust nodig hebben: “En Hij zeide tot hen: Komt hier en gaat (met Mij) alleen naar een eenzame plaats en rust een weinig. Want er waren velen, die kwamen en gingen, en zij hadden zelfs geen tijd om te eten. En zij vertrokken in het schip naar een eenzame plaats, alleen. En zij zagen hen wegvaren en velen letten erop, en zij liepen te voet uit al de steden daarheen en waren er vóór hen. En toen Hij uit het schip ging, zag Hij een grote schare en werd met ontferming over hen bewogen, omdat zij waren als schapen, die geen herder hebben, en Hij begon hun vele dingen te leren” (Marcus 6:31 t/m 34).

Jezus had medelijden met mensen die honger leden. “Maar Jezus riep zijn discipelen tot Zich en zeide: Ik heb medelijden met de schare, want zij zijn nu reeds drie dagen bij Mij gebleven en hebben niets te eten. En zonder voedsel wegzenden wil Ik hen niet, zij mochten eens onderweg bezwijken” (Matteüs 15:32).

Bij een andere gelegenheid, toen de discipelen het volk wilden wegzenden omdat zij geen eten hadden, zei Jezus: “Zij behoeven niet weg te gaan, geeft gij hun te eten” (Matteüs 14:16).

Jezus had medelijden met de zieken. “En toen Hij uit het schip ging, zag Hij een grote schare, en Hij werd met ontferming over hen bewogen en genas hun zieken” (Matteüs 14:14).

Jezus had medelijden met de rouwenden. “Toen Hij dicht bij de stadspoort gekomen was, zie, een dode werd uitgedragen, de enige zoon van zijn moeder, die weduwe was, en veel volk uit de stad was bij haar. En toen de Here haar zag, werd Hij met ontferming over haar bewogen en Hij zeide tot haar: Ween niet. En naderbij gekomen raakte Hij de baar aan – de dragers stonden stil – en zeide: Jongeling, Ik zeg u, sta op! En de dode ging overeind zitten en begon te spreken, en Hij gaf hem aan zijn moeder” (Lucas 7:12 t/m 15).

Wij hebben medelijden met anderen omdat God medelijden met ons heeft. Jezus vertelde over een slaaf die zijn meester een groot bedrag verschuldigd was. “De heer van die slaaf kreeg medelijden met hem en hij liet hem vrij en schold hem de schuld kwijt” (Matteüs 18:27). Maar toen die slaaf geen medelijden met zijn medeslaaf toonde, die hem slechts weinig verschuldigd was, werd zijn meester toornig. “Had ook gij geen medelijden moeten hebben met uw medeslaaf, zoals ook ik medelijden had met u?” (Matteüs 18:33).

Wij dienen het voorbeeld van de barmhartige Samaritaan te volgen: “Doch een Samaritaan, die op reis was, kwam in zijn nabijheid, en toen hij hem zag, werd hij met ontferming bewogen” (Lucas 10:33).

Hoewel wij de zonde haten, dienen wij medelijden met zondaars te hebben en hen te trachten te redden, terwijl wij opletten niet zelf verstrikt te raken. “En weest ook barmhartig jegens sommigen, die twijfelen, redt hen door hen uit het vuur te rukken, maar weest jegens anderen barmhartig in vreze, uit afkeer zelfs van het kleed, dat door het vlees bevlekt is” (Judas 22, 23).

Zonder medelijden zijn godsdienstige oefeningen waardeloos.

Toen de overste van de synagoge Jezus bekritiseerde omdat Hij op Sabbat genas, antwoordde Hij: “Huichelaars, maakt ieder van u niet op de sabbat zijn os of zijn ezel van de kribbe los en leidt hem weg om hem te laten drinken? Moest deze vrouw, die een dochter van Abraham is, welke de satan, zie, achttien jaar gebonden had, niet losgemaakt worden van deze band op de sabbatdag?” (Lucas 13:15, 16). Zij hadden meer ontferming voor een ezel dan voor een mens.

Een andere keer zei Hij aan de godsdienstige leiders: “Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij geeft tienden van de munt, de dille en de komijn en gij hebt het gewichtigste van de wet verwaarloosd: het oordeel en de barmhartigheid en de trouw” (Matteüs 23:23).

Daar tegenover, zijn er sommigen die foutief denken dat ontferming alleen voldoende is voor de redding. Zij zijn overtuigd dat God niets meer van hen vraagt dan goed te zijn voor anderen.

Dat dit niet juist is, wordt door de redding van Cornelius bewezen. Hoewel hij beschreven wordt als “een godvruchtig man, een vereerder van God met zijn gehele huis, die vele aalmoezen aan het volk gaf en geregeld tot God bad” (Handelingen 10:2), was hij niet behouden want de engel zei hem: “Zend iemand naar Joppe en nodig Simon uit, die bijgenaamd wordt Petrus; deze zal woorden tot u spreken, waardoor gij en uw gehele huis behouden zult worden” (Handelingen 11:13, 14).

Hoewel hij in God geloofde, geregeld bad, en aalmoezen gaf, was Cornelius niet behouden. Om gered te worden, moest hij het evangelie horen, in Jezus geloven en gedoopt worden.

God waardeert het goede dat de mensen doen en heeft belooft dat wie zoekt zal vinden. De engel zei aan Cornelius: “Uw gebeden en uw aalmoezen zijn voor God in gedachtenis gekomen” (Handelingen 10:4). Maar mensen kunnen niet behouden worden uitsluitend door te bidden en goede daden te doen, want samen met het goede is er ook zonde in het leven van iedereen. Alleen door het bloed van Christus kan de zonde weggewassen worden.

Dus laten wij naar het voorbeeld van Jezus medelijdend zijn. Laten wij de verdwaalde schapen naar de Herder brengen. Laten wij eten geven aan wie honger heeft en de zieken helpen. Laten wij ontferming betonen zoals God zich over ons heeft ontfermd.

“Ten slotte, weest allen eensgezind, medelijdend, hebt de broeders lief, weest barmhartig en ootmoedig” (1 Petrus 3:8).

Roy Davison

De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling,
© Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).

Published in The Old Paths Archive
(http://www.oldpaths.com)