Wandel ootmoedig met uw God

“Hij heeft u bekendgemaakt, o mens, wat goed is en wat de HERE van u vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met uw God” (Micha 6:8).

Wereldse mensen verootmoedigen zich niet voor God.

God stuurde Mozes naar Farao met de boodschap: "Hoe lang zult gij weigeren u voor mijn aangezicht te verootmoedigen? Laat mijn volk gaan om Mij te dienen” (Exodus 10:3). Toen Mozes de Farao eerst vroeg om het volk te laten gaan, was zijn antwoord: “Wie is de HERE, naar wie ik zou moeten luisteren om Israël te laten gaan? Ik ken de HERE niet, en ik zal Israël ook niet laten gaan” (Exodus 5:2).

God waarschuwt: “Wie hoog van ogen en trots van hart is, die duld ik niet” (Psalm 101:5). “Dan zal ik aan de wereld het kwaad bezoeken en aan de goddelozen hun ongerechtigheid, en Ik zal de trots der overmoedigen doen ophouden en de hoogmoed der geweldenaars vernederen” (Jesaja 13:11).

“De verwaten ogen der mensen worden vernederd en de trots der mannen wordt neergebogen en de HERE alleen is te dien dage verheven. Want er is een dag van de HERE der heerscharen tegen al wat hoogmoedig is en trots en tegen al wat zich verheft, opdat het vernederd worde” (Jesaja 2:11, 12).


Wanneer mensen zich bekeren en zich voor God verootmoedigen, worden zij door Hem gezegend.

Daar hij de goede raad van ouderen in de wind had geslagen, verloor koning Rechabeam het grootste gedeelte van het rijk dat Salomo hem had achtergelaten (1 Koningen 12:1 t/m 16). In het vijfde jaar van zijn bewind, omdat hij en gans Israël “ontrouw waren geworden jegens de HERE”, liet God toe dat Sisak, de koning van Egypte, de versterkte steden van Juda innam en tot aan Jeruzalem optrok (2 Kronieken 12:1 t/m 4).

“Toen kwam de profeet Semaja tot Rechabeam en de oversten van Juda, die wegens de komst van Sisak te Jeruzalem bijeen waren, en zeide tot hen: Zo zegt de HERE: gij hebt Mij verlaten, nu heb Ik ook u verlaten en gegeven in de macht van Sisak. Hierop verootmoedigden zich de oversten van Israël en de koning, en zij zeiden: De HERE is rechtvaardig. Toen de HERE zag, dat zij zich verootmoedigd hadden, kwam het woord des HEREN tot Semaja: Zij hebben zich verootmoedigd, Ik zal hen niet verdelgen, maar hun spoedig uitredding geven, zodat mijn toorn zich niet over Jeruzalem zal uitstorten door de hand van Sisak. Zij zullen hem echter tot knechten zijn, zodat zij [het verschil tussen] mijn dienst en de dienst van de koninkrijken der landen leren kennen” (2 Kronieken 12:5 t/m 8).

Hoewel God Sisak toeliet Jeruzalem te overwinnen en te belasten, mocht Rechabeam koning blijven. “Omdat hij zich verootmoedigde, wendde de toorn des HEREN zich van hem af, zodat Hij hem niet geheel en al te gronde richtte. Ook was er in Juda nog wel iets goeds” (2 Kronieken 12:12).


God verhoogt de nederigen en vernedert de hoogmoedigen.

Dit principe wordt doorheen het Oude Testament geleerd.

“Ootmoedigen doet Hij wandelen in het recht, en Hij leert ootmoedigen zijn weg” (Psalm 25:9).

“De HERE houdt de ootmoedigen staande, maar Hij vernedert de goddelozen ter aarde toe” (Psalm 147:6). “Hij kroont de ootmoedigen met heil” (Psalm 149:4).

“Wanneer Hij met spotters te doen heeft, spot Hij zelf, maar de nederigen geeft Hij genade” (Spreuken 3:34).

“Als overmoed komt, komt schande mee, maar wijsheid is bij de ootmoedigen” (Spreuken 11:2).

“Vóór de val is het hart van de mens hoogmoedig, maar ootmoed gaat vooraf aan de eer” (Spreuken 18:12).

“Want zo zegt de Hoge en Verhevene, die in eeuwigheid troont en wiens naam de Heilige is: In den hoge en in het heilige woon Ik en bij de verbrijzelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen opleven” (Jesaja 57:15).

Meerdere voorbeelden worden gegeven.

“Mozes nu was een zeer zachtmoedig man, meer dan enig mens op de aardbodem” (Numeri 12:3).

Hij zei aan Israël: “Gedenk dan heel de weg, waarop de HERE, uw God, u deze veertig jaar in de woestijn heeft geleid, om u te verootmoedigen en u op de proef te stellen ten einde te weten, wat er in uw hart was: of gij al dan niet zijn geboden zoudt onderhouden. Ja, Hij verootmoedigde u, deed u honger lijden en gaf u het manna te eten, dat gij niet kendet en dat ook uw vaderen niet gekend hadden, om u te doen weten, dat de mens niet alleen van brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond des HEREN uitgaat” (Deuteronomium 8:2, 3).

Aan Salomo beloofde God dat Hij het volk zou vergeven wanneer zij zich bekeerden en zich vernederden: “Wanneer Ik de hemel toesluit, zodat er geen regen is, wanneer Ik de sprinkhanen gebied het land kaal te vreten, indien Ik pest onder mijn volk zend, en mijn volk waarover mijn naam is uitgeroepen, verootmoedigt zich en zij bidden en zoeken mijn aangezicht en bekeren zich van hun boze wegen, dan zal Ik uit de hemel horen, en hun zonde vergeven en hun land herstellen” (2 Kronieken 7:13, 14).

Koning Hizkia herstelde de ware aanbidding in Juda. Hij moedigde ook de tien stammen van Israël aan om zich tot God te bekeren: “Toen de ijlboden van stad tot stad door het land van Efraïm en Manasse trokken en tot Zebulon toe, lachte men hen uit en bespotte men hen. Maar enige mannen uit Aser, Manasse en Zebulon verootmoedigden zich en kwamen naar Jeruzalem” (2 Kronieken 30:10, 11).

Nadat hij 14 jaar had geregeerd, was Hizkia trots geworden en God heeft besloten een einde aan zijn leven te stellen. Maar toen hij zich verootmoedigde, heeft God zijn leven nog 15 jaar verlengd. “Maar Jechizkia schoot te kort in dankbaarheid voor de weldaad, hem bewezen, want hij werd hoogmoedig, zodat er toorn kwam te rusten op hem, op Juda en op Jeruzalem. Toen verootmoedigde Jechizkia zich over zijn hoogmoed, hij en de inwoners van Jeruzalem, zodat de toorn des HEREN niet over hen kwam in de dagen van Jechizkia” (2 Kronieken 32:25, 26).

Ezra en het volk, toen zij uit de Babylonische ballingschap terugkeerden, verootmoedigden zich voor God en vroegen om Zijn bescherming: “Toen riep ik daar, bij de rivier Ahawa, een vasten uit om ons te verootmoedigen voor onze God, en van Hem een voorspoedige tocht af te smeken voor ons, onze kinderen en al onze have. Want ik had mij geschaamd van de koning een leger en ruiters te vragen om ons te beschermen tegen vijanden onderweg; wij hadden namelijk tot de koning gezegd: De hand van onze God is ten goede over allen die Hem zoeken, maar zijn macht en zijn toorn zijn tegen allen die Hem verlaten. Dus vastten wij en smeekten onze God hierover, en Hij liet Zich door ons verbidden” (Ezra 8:21 t/m 23).


Ook het Nieuwe Testament leert ons ootmoedig met God te wandelen.

“Vernedert u voor de Here, en Hij zal u verhogen” (Jakobus 4:10).

Jezus zei: “Wie nu zichzelf gering zal achten als dit kind, die is de grootste in het Koninkrijk der hemelen” (Matteüs 18:4). “Al wie zichzelf zal verhogen, zal vernederd worden en al wie zichzelf zal vernederen, zal verhoogd worden” (Matteüs 23:12).

“Hij sprak ook met het oog op sommigen, die van zichzelf vertrouwden, dat zij rechtvaardig waren en al de anderen verachtten, deze gelijkenis: Twee mensen gingen op naar de tempel om te bidden; de één was een Farizeeër, de ander een tollenaar. De Farizeeër stond en bad dit bij zichzelf: O God, ik dank U, dat ik niet zó ben als de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als deze tollenaar; ik vast tweemaal per week, ik geef tienden van al mijn inkomsten. De tollenaar stond van verre en wilde zelfs zijn ogen niet opheffen naar de hemel, maar hij sloeg zich op de borst en zeide: O God, wees mij, zondaar, genadig! Ik zeg u: Deze keerde, in tegenstelling met de ander, gerechtvaardigd naar huis terug. Want een ieder, die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden, doch wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden” (Lucas 18:9 t/m 14).

Paulus schreef: “Weest onderling eensgezind, niet zinnende op hoge dingen, maar voegt u in het eenvoudige. Weest niet eigenwijs” (Romeinen 12:16).

“Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader!” (Filippenzen 2:5 t/m 11).

“Doet dan aan, als door God uitverkoren heiligen en geliefden, innerlijke ontferming, goedheid, nederigheid, zachtmoedigheid en geduld” (Kolossenzen 3:12).

Petrus geeft de vermaning: “Omgordt u allen jegens elkander met nederigheid, want God wederstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade. Vernedert u dan onder de machtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te zijner tijd” (1 Petrus 5:5, 6).

Wereldse mensen vernederen zich niet voor God. Indien zij zich bekeren echter en zich vernederen, worden zij door God gezegend. Gods volk vernedert zich voor God en onderwerpt zich aan Zijn wil. God verhoogt de nederigen en vernedert de hoogmoedigen.

“Hij heeft u bekendgemaakt, o mens, wat goed is en wat de HERE van u vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met uw God” (Micha 6:8). Amen.

Roy Davison

De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling,
© Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).

Published in The Old Paths Archive
(http://www.oldpaths.com)