Christenen bidden dat Gods wil zal geschieden

Jezus heeft ons geleerd, “Bidt gij dan aldus: Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd; uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde” (Matteüs 6:9, 10).

Dit wordt gebeden omdat Gods wil op aarde niet wordt gedaan zoals in de hemel. De aarde is een broeinest van opstand. De satan neemt zijn laatste vergeefse stelling in tegen God.

In de Openbaring schrijft Johannes: “En er kwam oorlog in de hemel; Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de draak en zijn engelen voerden oorlog, maar hij kon geen standhouden, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden. En de grote draak werd (op de aarde) geworpen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem. En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: Nu is verschenen het heil en de kracht en het koningschap van onze God en de macht van zijn Gezalfde; want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God, is nedergeworpen. En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad, tot in de dood. Daarom, verheugt u, gij hemelen en wie daarin wonen. Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid, wetende, dat hij weinig tijd heeft” (Openbaring 12:7 t/m 12).

Jezus kwam om Gods wil te doen gelden en de satan te verslaan, eerst door gelovigen te redden en nadien, bij zijn wederkomst, “in vlammend vuur, als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen” (2 Tessalonicenzen 1:8).

Christenen nemen deel aan deze strijd om het kwade te overwinnen. Toen de zeventig van prediking terugkwamen, zei Jezus: “Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen” (Lucas 10:18).

Paulus schreef aan de heiligen te Rome: “De God nu des vredes zal weldra de satan onder uw voeten vertreden” (Romeinen 16:20).

God wil dat wij bidden: “Verblijdt u te allen tijde, bidt zonder ophouden, dankt onder alles, want dat is de wil Gods in Christus Jezus ten opzichte van u” (1 Tessalonicenzen 5:16 t/m 18). Wij bidden dat christenen in de wil van God zullen standhouden: “Epafras laat u groeten, die één der uwen is, een dienstknecht van Christus Jezus, altijd in zijn gebeden voor u worstelende, dat gij moogt staan, volmaakt en verzekerd bij alles wat God wil” (Kolossenzen 4:12).

Wanneer wij bidden dat de wil van God op aarde zal geschieden, moeten wij uiteraard bij onszelf beginnen. Zoals David bidden wij, “Leer mij uw wil te doen” (Psalm 143:10).


De wil van de mens is in strijd met de wil van God.

Dit is vanzelfsprekend voor wie de wil van God volstrekt verwerpt. Maar het is ook een probleem voor mensen die verlangen de wil van God te doen! Paulus waarschuwt: “Dit bedoel ik: wandelt door de Geest en voldoet niet aan het begeren van het vlees. Want het begeren van het vlees gaat in tegen de Geest en dat van de Geest tegen het vlees - want deze staan tegenover elkander - zodat gij niet doet wat gij maar wenst” (Galaten 5:16, 17).

Hoewel Jezus Zijn kruisdood voorspelde, wenste Hij niet te sterven! “En Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs mede en Hij begon bedroefd en beangst te worden. Toen zeide Hij tot hen: Mijn ziel is zeer bedroefd, tot stervens toe; blijft hier en waakt met Mij. En Hij ging een weinig verder en Hij wierp Zich met het aangezicht ter aarde en bad, zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt” (Matteüs 26:37 t/m 39).

Het is niet verkeerd bedroefd en beangst te worden wanneer wij lijden en de dood tegemoet gaan, al weten wij dat dit naar Gods wil is, of zou kunnen zijn. Noch is het verkeerd om voor een uitweg te bidden. Toch moeten wij ons gebed inperken, zoals Jezus heeft gedaan: “Wederom, ten tweeden male, ging Hij heen en bad, zeggende: Mijn Vader, indien deze beker niet kan voorbijgaan, tenzij dan dat Ik die drinke, uw wil geschiede!” (Matteüs 26:42).

Jezus heeft gewaarschuwd: “Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij” (Matteüs 16:24).

Aan Petrus zei Jezus: “Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: Toen u jonger was, omgordde u uzelf en liep u waar u wilde; maar als u oud geworden bent, zult u uw handen uitstrekken, en een ander zal u omgorden en u brengen waar u niet heen wilt” (Johannes 21:18 HSV). Hoewel Petrus bereid was zijn leven voor Christus te geven, wilde hij niet sterven.

Later schreef Petrus: “Want het is beter te lijden, indien de wil van God dit eist, goed doende dan kwaad doende. Want ook Christus is eenmaal om de zonden gestorven als rechtvaardige voor onrechtvaardigen, opdat Hij u tot God zou brengen: Hij, die gedood is naar het vlees, maar levend gemaakt naar de geest” (1 Petrus 3:17, 18).

“Daar Christus dan naar het vlees geleden heeft, moet ook gij u wapenen met dezelfde gedachte, dat, wie naar het vlees geleden heeft, onttrokken is aan de zonde, om niet meer naar de begeerten van mensen, maar naar de wil van God de tijd, die nog rest in het vlees, te leven” (1 Petrus 4:1, 2). “Laten derhalve ook zij, die naar de wil van God lijden, hun zielen aan de getrouwe Schepper overgeven, steeds het goede doende” (1 Petrus 4:19).


Tijd en toeval treffen hen allen.

De Schriften leren niet dat alles een rechtstreeks gevolg van Gods wil is. Vele dingen gebeuren per toeval. Salomo schreef: “Wederom zag ik onder de zon, dat niet de snelsten de wedloop winnen, noch de sterksten de strijd, noch ook de wijzen het brood, noch ook de schranderen de rijkdom, noch ook de verstandigen de gunst, want tijd en toeval treffen hen allen. Want ook de mens kent zijn tijd niet, evenmin als de vissen, die in het verraderlijke net gevangen worden, evenmin als de vogels, die in het klapnet gevangen worden. Evenals zij worden de mensenkinderen verstrikt ten tijde des kwaads, als dit hen plotseling overvalt” (Prediker 9:11, 12).

Hoewel God ingrijpt om te vrijwaren dat Zijn ultieme doeleinden bereikt worden, laat Hij dikwijls dingen hun gang gaan, maar met de belofte “dat [God] alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben” (Romeinen 8:28). God zorgt voor Zijn kinderen ongeacht wat hun overkomt. Jezus zei: “En weest niet bevreesd voor hen, die wèl het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden; weest veeleer bevreesd voor Hem, die beide, ziel en lichaam, kan verderven in de hel. Worden niet twee mussen te koop aangeboden voor een duit? En niet één daarvan zal ter aarde vallen zonder uw Vader. En de haren van uw hoofd zijn ook alle geteld. Weest dan niet bevreesd: gij gaat vele mussen te boven” (Matteüs 10:28 t/m 31).

Eén man die Jezus genas, toonde grote inzicht hierin: “En het geschiedde, toen Hij in één van de steden was, zie, daar was een man, vol melaatsheid. Toen hij Jezus zag, wierp hij zich op zijn aangezicht en smeekte Hem, zeggende: Here, indien Gij wilt, kunt Gij mij reinigen. En Hij strekte de hand uit, raakte hem aan en zeide: Ik wil het, word rein. En terstond verliet hem de melaatsheid” (Lucas 5:12, 13). Deze man wist dat Jezus hem kon genezen. Toch begreep hij ook dat dit misschien niet in overeenstemming met Zijn wil was. Het was, in dit geval, maar dikwijls is het niet. Zoals Jezus aan de Joden zei: “En er waren vele melaatsen in Israël ten tijde van de profeet Elisa, en geen van hen werd gereinigd, doch wel Naäman de Syriër” (Lucas 4:27).

Paulus verhaalt zijn eigen ervaring: “Daarom is mij, opdat ik mij niet te zeer zou verheffen, een doorn in het vlees gegeven, een engel des satans, om mij met vuisten te slaan, opdat ik mij niet te zeer zou verheffen. Driemaal heb ik de Here hierover gebeden, dat hij van mij zou aflaten. En Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid” (2 Korintiërs 12:7 t/m 9).


Hoe bidden wij in overeenstemming met de wil van God?

Wij dienen de geesteshouding van Jezus te hebben: “Niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt” (Matteüs 26:39).

In de mate dat God Zijn wil in de Schrift geopenbaard heeft, kunnen wij bidden met volledige zekerheid dat wij zullen ontvangen wat Hij beloofd heeft: “En dit is de vrijmoedigheid, die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden naar zijn wil, ons verhoort” (1 Johannes 5:14).

In alledaagse zaken echter weten wij Gods wil dikwijls niet. Wij bidden naar ons beste weten met het nederige besef dat wij eigenlijk niet weten wat wij moeten vragen, maar ook met vertrouwen in Gods belofte: “En evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. En Hij, die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij namelijk naar de wil van God voor heiligen pleit” (Romeinen 8:26, 27).


Wat hebben wij uit de Schrift over gebed en de wil van God geleerd?

Wij moeten bidden dat de wil van God zal geschieden en dat christenen in de wil van God vast zullen staan. Beseffende dat de wil van de mens met de wil van God in strijd is, bidden wij dat Gods wil zal geschieden in tegenstelling tot de onze. Het is niet verkeerd om voor een uitweg te bidden, maar wij moeten beseffen dat het Gods wil kan zijn, dat wij lijden, al begrijpen wij niet waarom. God is niet rechtstreeks verantwoordelijk voor alles dat gebeurt. Tijd en toeval treffen hen allen. Alleen omdat God iemand kan genezen, zegt niet dat dit in overeenstemming met Zijn wil is. Voor wie God liefheeft, werkt alles mee ten goede. Wij mogen bidden met de volle zekerheid dat wij zullen ontvangen wat God in de Schrift beloofd heeft. In alledaagse zaken, echter, rekenen wij op de bemiddeling van de Heilige Geest in overeenstemming met de wil van God. Laten wij bidden dat Gods wil zal geschieden. Amen.

Roy Davison

De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling,
© Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).

Published in The Old Paths Archive
(http://www.oldpaths.com)