Zoekt de dingen die boven zijn!

“Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn” (Kolossenzen 3:1, 2).

Frederick Langbridge* schreef: “Two men look out through the same bars: One sees the mud, and one the stars.” [Door dezelfde tralies kijken twee mannen naar buiten: één ziet de modder en één ziet de sterren.]

Er is veel modder, maar men moet zijn blik neerwaarts richten om die te zien. God moedigt ons aan omhoog te kijken, omhoog naar de sterren, omhoog zelfs voorbij de sterren! Gods heerlijkheid kunnen wij beschouwen wanneer wij onze ogen opheffen, wanneer wij onze zielen opheffen, wanneer wij onze handen opheffen, wanneer wij onze stemmen verheffen, en wanneer wij onze hoofden opheffen.


Heft uw ogen naar omhoog en ziet: wie heeft dit alles geschapen?

“Hij troont boven het rond der aarde, en haar bewoners zijn als sprinkhanen; Hij breidt de hemel uit als een doek en spant hem uit als een tent waarin men woont. ... Met wie dan wilt gij Mij vergelijken, dat Ik hem zou gelijk zijn? zegt de Heilige. Heft uw ogen naar omhoog en ziet: wie heeft dit alles geschapen? Hij, die het heer daarvan in groten getale uitleidt en elk daarvan bij name roept door de grootheid zijner sterkte en omdat Hij geweldig van kracht is; er blijft niet één achter” (Jesaja 40:22, 25, 26).

Wanneer iemand bij het aanschouwen van de heerlijkheden van de schepping in ongeloof volhardt, verwerpt hij een duidelijk bewijs voor God: “Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben” (Romeinen 1:20).

“De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt het werk zijner handen; de dag doet sprake toestromen aan de dag, en de nacht predikt kennis aan de nacht. Het is geen sprake en het zijn geen woorden, hun stem wordt niet vernomen: toch gaat hun prediking uit over de ganse aarde en hun taal tot aan het einde der wereld” (Psalm 19:1 t/m 4).

Hoe meer een ongelovige over de uitgestrektheid van het heelal leert, hoe kleiner hij wordt vanuit zijn eigen perspectief. Vanuit zijn wereldbeschouwing, is een materialist niet eens een miljoenste van een stofdeeltje in het heelal.

Geloof in de evolutieleer is een form van natuurverering. Aan de natuur worden goddelijke krachten toegeschreven. Aanhangers van de evolutieleer geloven dat natuurkrachten alles geschapen hebben, zelfs de mens uit de modder van de aarde. Dit is belachelijk omdat zoiets als het heelal, dat een begin heeft gehad en een einde zal hebben, zichzelf niet kan scheppen. Zoals Maria zingt in The Sound of Music, “Nothing comes from nothing, nothing ever could.” [Niets komt uit het niets, nooit kon zoiets.]

Hoe meer een gelovige over de uitgestrektheid van het heelal leert, hoe groter zijn ontzag voor God is en hoe groter zijn dankbaarheid is voor wat God de mens geschonken heeft.
Over de zon, maan en sterren lezen wij in Genesis 1:17: “En God stelde ze aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde.” Dus de ontelbare sterrenstelsels met hun ontelbare sterren zijn niet zonder doel. Zij werden in de ruimte en in de tijd geplaatst om de mens te verlichten!

Mensen mogen de zon, maan en sterren niet aanbidden. Want God heeft “de zon, de maan en de sterren, het gehele heer des hemels” “aan alle volken onder de ganse hemel toebedeeld” (Deuteronomium 4:19). God heeft de triljoenen sterren in de ruimte uitgestrooid als een geschenk aan de mensen, om ons een glimp van Zijn geweldige kracht en majesteit te geven. “Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen en mijn gedachten dan uw gedachten,” zegt de Heer (Jesaja 55:9). “Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden; maar zo hoog de hemel is boven de aarde, zo machtig is zijn goedertierenheid over wie Hem vrezen” (Psalm 103:10, 11).

Heft uw ogen op naar de hemel en aanschouwt de aarde beneden; want de hemel verdwijnt als rook, de aarde vergaat als een kleed en haar bewoners sterven als muggen, maar mijn heil duurt eeuwig en mijn gerechtigheid wordt niet verbroken” (Jesaja 51:6).

Ik hef mijn ogen op naar de bergen: vanwaar zal mijn hulp komen? Mijn hulp is van de HERE, die hemel en aarde gemaakt heeft” (Psalm 121:1, 2).

Ik hef mijn ogen op tot U, die in de hemel troont” (Psalm 123:1).


Heft uw ziel op tot God!

Nadat wij onze ogen opheffen en Gods majesteit in Zijn schepping aanschouwen, heffen wij onze zielen op tot God. Wij plaatsen ons geestelijk welzijn in Zijn handen.

Tot U, HERE, hef ik mijn ziel op; mijn God, op U vertrouw ik; laat mij niet beschaamd worden, laten mijn vijanden niet over mij juichen. ... HERE, maak mij uw wegen bekend, leer mij uw paden, leid mij in uw waarheid en leer mij, want Gij zijt de God mijns heils, U verwacht ik de ganse dag” (Psalm 25:1, 2, 4, 5).

“Doe mij in de morgen uw goedertierenheid horen, want ik vertrouw op U; maak mij de weg bekend, die ik gaan moet, want tot U hef ik mijn ziel op” (Psalm 143:8).

“Wees mij genadig, o Here, want tot U roep ik de ganse dag. Verheug de ziel van uw knecht, want tot U, Here, hef ik mijn ziel op. Want Gij, o Here, zijt goed en gaarne vergevend, rijk in goedertierenheid voor allen die U aanroepen. O HERE, neem mijn gebed ter ore, sla acht op mijn luide smekingen” (Psalm 86:3 t/m 6).

Wij heffen onze zielen op tot God, wij plaatsen onze geesten onder Zijn hoede. Zoals gebeden werd door David in een Psalm en door Jezus aan het kruis: “In uw hand beveel ik mijn geest; Gij verlost mij, HERE, getrouwe God” (Psalm 31:6).


Heft uw handen op in gebed!

“Want uw goedertierenheid is beter dan het leven; mijn lippen zullen U roemen. Zo wil ik U prijzen mijn leven lang, in uw naam mijn handen opheffen” (Psalm 63:4, 5).

Wanneer wij onze ogen opheffen en de heerlijkheid van Gods schepping aanschouwen en dan onze zielen tot Hem opheffen, heffen wij ook onze handen op in gebed.

“Hoor naar mijn luide smekingen, als ik tot U roep om hulp, en mijn handen ophef naar uw binnenste heiligdom” (Psalm 28:2).


Verhef uw stem!

“Klim op een hoge berg, vreugdebode Sion; verhef uw stem met kracht, vreugdebode Jeruzalem; verhef ze, vrees niet; zeg tot de steden van Juda: Zie, hier is uw God!” (Jesaja 40:9).

Deze Messiaanse profetie heeft betrekking op de godheid van Christus. Het goed nieuws van Gods heil zou aan alle natiën verkondigd worden te beginnen bij Jeruzalem. “En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des HEREN vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En alle volkeren zullen derwaarts heenstromen en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des HEREN, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des HEREN woord uit Jeruzalem” (Jesaja 2:2, 3).

Wij moeten onze ogen opheffen om de volken op aarde te zien die Gods heil dringend nodig hebben. Jezus zei aan Zijn volgelingen: “Zegt gij niet: Nog vier maanden, dan komt de oogst? Zie, Ik zeg u, slaat uw ogen op en beschouwt de velden, dat zij wit zijn om te oogsten” (Johannes 4:35).

“Toen Hij de scharen zag, werd Hij met ontferming over hen bewogen, daar zij voortgejaagd en afgemat waren, als schapen die geen herder hebben. Toen zeide Hij tot zijn discipelen: De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst” (Matteüs 9:36 t/m 38).

Onze ogen heffen wij op om de heerlijkheid Gods te aanschouwen; tot God heffen wij onze zielen op en vertrouwen ze Hem toe; onze handen heffen wij op tot God in gebed; onze stemmen verheffen wij om de hele wereld over de heerlijkheid Gods te vertellen en de verlossing door Zijn Zoon, Jezus Christus.


Heft uw hoofden omhoog!

Wanneer Jezus terugkomt, zullen de meeste mensen door angst bevangen worden: “En de koningen der aarde en de groten en de oversten over duizend en de rijken en de machtigen en iedere slaaf en vrije verborgen zich in de holen en de rotsen der bergen; en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en voor de toorn van het Lam; want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan bestaan?” (Openbaring 6:15 t/m 17).

Gods kleine kudde zal echter niet bevreesd zijn. Zijn geheiligden zullen zich verheugen: “En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen op een wolk, met grote macht en heerlijkheid. Wanneer deze dingen beginnen te geschieden, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing genaakt” (Lucas 21:27, 28).

“Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn” (Kolossenzen 3:1, 2).

Laten wij verder dan de sterren kijken! Laten wij onze ogen opheffen en de heerlijkheid Gods in Zijn schepping aanschouwen, laten wij onze zielen tot God opheffen en onder Zijn hoede plaatsen, laten wij onze handen in gebed opheffen, laten wij onze stemmen verheffen en het evangelie van redding door Christus in gans de wereld verkondigen. Dan bij Zijn verschijning om levenden en doden te oordelen, kunnen wij onze hoofden opheffen en Hem met vreugde begroeten, dan kunnen wij eeuwig bij Hem zijn. Amen.

Roy Davison

De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling,
© Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).

Published in The Old Paths Archive
(http://www.oldpaths.com)


* Frederick Langbridge (1849-1923) was een dichter, romanschrijver, toneelschrijver en godsdienstige schrijver. Hij werd te Birmingham, Engeland geboren maar was van Ierse afkomst. Hij studeerde te Oxford. Hij was rector van St. Johns's Kathedraal in Limerick, Ierland. Deze aanhaling is uit 'A Cluster of Quiet Thoughts' uitgegeven door de Religious Tract Society.