Wij hebben het profetische woord des te vaster (2 Petrus 1:19)1
Hoe in de eerste eeuw het evangelie door tekenen, wonderen, krachten en gaven van de Heilige Geest echt werd verklaard.

Petrus beklemtoont in 2 Petrus 1:16 t/m 21 dat Gods woord volledig betrouwbaar is. “Het profetische woord” komt tot ons als heilige Schrift. Petrus vervolgt: “Dit moet gij vooral weten, dat geen profetie der Schrift een eigenmachtige uitlegging toelaat; want nooit is profetie voortgekomen uit de wil van een mens, maar, door de heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken” (2 Petrus 1:20, 21). 2

In welke zin hebben wij het profetische woord “des te vaster”? Dit is één woord in het Grieks [βεβαιότερον], de vergrotende vorm van “vast” [βέβαιος]. Hoe kan men iets dat al “vast” is, “vaster” maken? Door het echt te verklaren of te bevestigen.3


Hoe heeft God Zijn woord bevestigd?

God heeft het profetische woord echt verklaard (1) door Zijn eigen getuigenis, (2) door het getuigenis van Zijn Geest, (3) door het getuigenis van Zijn Zoon, (4) door het getuigenis van geïnspireerde getuigen, en (5) door Zijn bekrachtiging van hun getuigenis met tekenen, wonderen, krachten en gaven van de heilige Geest (Hebreeën 2:3, 4).


Het profetische woord is door het getuigenis van God de Vader bevestigd.

Petrus had net geschreven: “Want wij zijn geen vernuftig gevonden verdichtsels nagevolgd, toen wij u de kracht en de komst van onze Here Jezus Christus hebben verkondigd, maar wij zijn ooggetuigen geweest van zijn majesteit. Want Hij heeft van God, de Vader, eer en heerlijkheid ontvangen, toen zulk een stem van de hoogwaardige heerlijkheid tot Hem kwam: Deze is mijn Zoon, mijn geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb. En deze stem hebben ook wij uit de hemel horen komen, toen wij met Hem op de heilige berg waren” (2 Petrus 1:16 t/m 18). “Wij” verwijst naar Petrus, Jakobus en Johannes: “Terwijl hij nog sprak, zie, daar overschaduwde hen een lichtende wolk, en zie, een stem uit de wolk zeide: Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb; hoort naar Hem!” (Matteüs 17:5).

Er was ook bevestiging toen Jezus werd gedoopt: “En zie, een stem uit de hemelen zeide: Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb” (Matteüs 3:17).4

Gods getuigenis is geloofwaardig: “Indien wij het getuigenis der mensen aannemen, het getuigenis van God is meerder, want dit is het getuigenis van God, dat Hij van zijn Zoon getuigd heeft. Wie in de Zoon van God gelooft, heeft het getuigenis in zich; wie God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, omdat hij niet geloofd heeft in het getuigenis, dat God getuigd heeft van zijn Zoon” (1 Johannes 5:9, 10).

God heeft door de profeten getuigd:5 “Van Hem getuigen alle profeten, dat een ieder, die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangt door zijn naam” (Handelingen 10:43). Johannes de Doper, de laatste profeet van het Oude Verbond, heeft getuigd: “Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt”. “Ik heb gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is” (Johannes 1:29, 34).

God heeft door de Schrift getuigd. In Openbaring zei Hij aan Johannes: “Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig” (Openbaring 21:5). Aan ongelovige Joden zei Jezus: “Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig leven te hebben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben” (Johannes 5:39, 40).


Het profetische woord is door het getuigenis van de Heilige Geest bevestigd.

“De Geest is het, die getuigt, omdat de Geest de waarheid is” (1 Johannes 5:6). Aan Zijn apostelen zei Jezus: “Wanneer de Trooster komt, die Ik u zenden zal van de Vader, de Geest der Waarheid, die van de Vader uitgaat, zal deze van Mij getuigen” (Johannes 15:26).6


Het profetische woord is door het getuigenis van Jezus bevestigd.

Jezus is “de getrouwe getuige” (Openbaring 1:5), “de getrouwe en waarachtige getuige” (Openbaring 3:14).

De Farizeeën hebben Zijn getuigenis betwist: “Gij getuigt van Uzelf, uw getuigenis is niet waar”. Jezus antwoordde: “Ook al getuig Ik van Mijzelf, toch is mijn getuigenis waar” (Johannes 8:13, 14). “En ook in uw wet staat geschreven, dat het getuigenis van twee mensen waar is; Ik ben het, die van Mijzelf getuig, en ook de Vader, die Mij gezonden heeft, getuigt van Mij” (Johannes 8:17, 18).

De werken van Jezus bevestigden Zijn zending: “Maar Ik heb een getuigenis, gewichtiger dan dat van Johannes; want de werken, die Mij de Vader gegeven heeft om te volbrengen, juist die werken, die Ik doe, getuigen van Mij, dat de Vader Mij gezonden heeft. En de Vader, die Mij gezonden heeft, die heeft van Mij getuigenis gegeven” (Johannes 5:36, 37).

Het getuigenis van Jezus werd door tekenen bevestigd. Velen geloofden “in zijn naam, doordat zij zijn tekenen zagen, die Hij deed” (Johannes 2:23). Nicodemus zei: “Rabbi, wij weten, dat Gij van God gekomen zijt als leraar; want niemand kan die tekenen doen, welke Gij doet, tenzij God met Hem is” (Johannes 3:2).

Op de Pinksterdag zei Petrus dat Jezus een man was “u van Godswege aangewezen door krachten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw midden verricht heeft, zoals gij zelf weet” (Handelingen 2:22).


Het profetische woord is door het getuigenis van geïnspireerde getuigen bevestigd.

Het onderricht van Jezus hebben wij niet gehoord, maar wij weten wat Hij geleerd heeft door de geschriften van geïnspireerde getuigen. Jezus heeft Zijn apostelen als getuigen aangesteld.7 Hun getuigenis is betrouwbaar doordat zij door de heilige Geest geïnspireerd waren.8

Aan Zijn apostelen zei Jezus: “Maar de Trooster, de heilige Geest, die de Vader zenden zal in mijn naam, die zal u alles leren en u te binnen brengen al wat Ik u gezegd heb” (Johannes 14:26). “En gij moet ook getuigen, want gij zijt van het begin aan met Mij” (Johannes 15:27).9

Petrus zei: “En wij zijn getuigen van deze dingen en ook de heilige Geest, die God hun gegeven heeft, die Hem gehoorzaam zijn” (Handelingen 5:32).10


Het getuigenis werd als heilige Schrift vastgelegd.

Het geloof werd “eenmaal de heiligen overgeleverd” (Judas 3).

De ooggetuigen zijn niet meer bij ons, maar hun getuigenis hebben wij in geschreven vorm, dat dezelfde bewijswaarde heeft als mondelings getuigenis.11 God heeft bevolen dat het evangelie door profetische schriften onder alle volkeren bekendgemaakt moest worden (Romeinen 16:25, 26).

Door de Schriften zijn wij volkomen toegerust. “Elk van God ingegeven schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust” (2 Timoteüs 3:16, 17).


Door tekenen heeft God het getuigenis bevestigd.

“Hoe zullen wij ontkomen als wij zo'n grote behoudenis veronachtzamen, waarover aanvankelijk gesproken is door de Heer en die aan ons bevestigd is door hen die het gehoord hebben, terwijl God bovendien meegetuigde zowel door tekenen als wonderen en allerlei krachten en uitdelingen van de Heilige Geest naar zijn wil” (Hebreeën 2:3, 4 - Telos).

Let op dat God “meegetuigde” [συνεπιμαρτυρέω]. Dit is één woord in het Grieks dat betekent “samen met iemand anders getuigen”.12 Tekenen waren dus geen onafhankelijk getuigenis, maar een ondersteunend getuigenis. Zij ondersteunden het getuigenis van degenen die Jezus hebben gehoord.

Andere teksten geven te kennen dat tekenen, wonderen, krachten en gaven van de heilige Geest door de apostelen werden toebedeeld.13 “Vele wonderen en tekenen geschiedden door de apostelen” (Handelingen 2:43). “Door de handen der apostelen geschiedden vele tekenen en wonderen onder het volk” (Handelingen 5:12).

De eerste niet-apostel die “wonderen en grote tekenen onder het volk” deed, was Stefanus (Handelingen 6:8) die één van de zeven was op wie de apostelen hun handen hadden gelegd (Handelingen 6:5, 6).

De tweede niet-apostel die tekenen deed was Filippus (Handelingen 8:6) die ook één van de zeven was. Hoewel Filippus te Samaria tekenen deed om zijn boodschap te bevestigen, kon hij de heilige Geest niet aan anderen geven. Daarvoor moesten apostelen uit Jerusalem komen (Handelingen 8:14 t/m 17).

“Simon zag, dat door de handoplegging der apostelen de Geest werd gegeven” (Handelingen 8:18). Dus, door de oplegging van de handen van de apostelen werd de heilige Geest gegeven op één of andere manier die anders niet mogelijk was en nu niet beschikbaar is doordat de apostelen niet meer bij ons zijn.

Wat werd door de handoplegging van de apostelen gegeven?

Niet de “gave van de heilige Geest” die men bij de doop ontvangt (Handelingen 2:38, 39) want die werd aan allen beloofd, ook in toekomstige geslachten, die zich tot vergeving van zonden laten dopen.

Wij hebben reeds vernomen dat wonderen en tekenen door de handen van de apostelen werden verricht (Handelingen 5:12).

Dat wonderbaarlijke gaven, zoals het spreken in talen en profeteren, door handoplegging van de apostelen werden gegeven, wordt ook door een voorbeeld van Paulus getoond. Hij liet twaalf mensen te Efeze weten, dat de doop van Johannes de Doper niet voldoende was: “En toen zij dit hoorden, lieten zij zich dopen in de naam van de Here Jezus. En toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de heilige Geest over hen, en zij spraken in tongen en profeteerden” (Handelingen 19:5, 6).14

Dat tekenen dienden als meegetuigenis om het profetische woord te bevestigen, staat ook in Marcus: “'Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en zelfs indien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden”. “Doch zij gingen heen en predikten overal, terwijl de Here medewerkte en het woord bevestigde door de tekenen, die erop volgden” (Marcus 16:17, 18, 20).

De toepassing van deze voorspelling is begrensd door het doel daarvan, namelijk om het profetische woord te bevestigen. Behalve het drinken van vergif, komen deze tekenen in Handelingen allemaal voor.15 Eenmaal de tekenen die het woord bevestigden in heilige Schrift te boek werden gesteld, was dat geschreven getuigenis voldoende om hun doel te bereiken en de tekenen zijn opgehouden.

De rijke die in het dodenrijk pijn leed, wou Abraham Lazarus laten sturen om zijn broers te waarschuwen omdat hij dacht, “Indien iemand van de doden tot hen komt, zullen zij zich bekeren”. Maar Abraham antwoordde: “Indien zij naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen zij ook, indien iemand uit de doden opstaat, zich niet laten gezeggen” (Lucas 16:30, 31).

Johannes, die de laatste boeken van het Nieuwe Testament schreef, zei: “Jezus heeft nog wel vele andere tekenen voor de ogen van zijn discipelen gedaan, die niet beschreven zijn in dit boek, maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt in zijn naam” (Johannes 20:30, 31).


Een slecht geslacht verlangt een teken.

Toen Joodse leiders zeiden, “Meester, wij zouden wel een teken van U willen zien,” antwoordde Jezus: “Een boos en overspelig geslacht verlangt een teken, maar het zal geen teken ontvangen dan het teken van Jona, de profeet. Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster was, zo zal de Zoon des mensen in het hart der aarde zijn, drie dagen en drie nachten” (Matteüs 12:39, 40).

Het is verkeerd tekenen te verlangen wanneer voldoende tekenen reeds gegeven en te boek gesteld zijn! De opstanding is het teken voor alle tijden als bewijs dat Jezus de Zoon van God is. Jezus is “naar de geest der heiligheid door zijn opstanding uit de doden verklaard Gods Zoon te zijn in kracht” (Romeinen 1:4). God heeft een dag bepaald “waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen door een man, die Hij aangewezen heeft, waarvan Hij voor allen het bewijs geleverd heeft door Hem uit de doden op te wekken” (Handelingen 17:31).


In latere tijden worden tekenen door valse profeten gedaan.

Het Nieuwe Testament spreekt over niemand behalve valse profeten die in latere tijden tekenen doet.16 Het tweede beest in Openbaring (ook de valse profeet genoemd) verricht grote tekenen.17 Geesten van demonen verrichten tekenen (Openbaring 16:14). Jezus zei: “Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden” (Matteüs 24:24).18 Paulus schreef dat de komst van de wetteloze is “naar de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen” (2 Tessalonicenzen 2:9).

Eén man vroeg mij waarom God niet zomaar zei dat na de tijd van de apostelen tekenen zouden ophouden. Eigenlijk heeft Hij dat wel gezegd. Deze waarheid kunnen wij verstaan uit wat in het Nieuwe Testament over het doel van de tekenen staat.

Waarom werd dit niet duidelijker gezegd? Aangezien God in latere tijden valse leraars toelaat grote tekenen te doen (Openbaring 13:14), misschien was het om onze liefde voor de waarheid op de proef te stellen. De wetteloze komt met “bedrieglijke wonderen, en met allerlei verlokkende ongerechtigheid, voor hen, die verloren gaan, omdat zij de liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kunnen behouden worden” (2 Tessalonicenzen 2:9, 10).


Wat hebben wij geleerd?

God heeft het profetische woord bevestigd (2 Petrus 1:19). Hij heeft het woord echt verklaard (1) door Zijn eigen getuigenis, (2) door het getuigenis van Zijn Geest, (3) door het getuigenis van Zijn Zoon, (4) door het getuigenis van geïnspireerde getuigen, en (5) door Zijn bekrachtiging van hun getuigenis met tekenen, wonderen, krachten en gaven van de heilige Geest (Hebreeën 2:3, 4). Door de handen van de apostelen werden deze tekenen verricht, òf rechtstreeks òf via handoplegging aan anderen. De tekenen in de Schrift zijn voldoende om geloof tot heil te bewerken bij wie de waarheid liefheeft.

Stel dat u een document door een notaris laat waarmerken. Wat als u de dag daarop terugging om het opnieuw te laten waarmerken? Hij zou u vertellen dat het slechts eenmaal gewaarmerkt kan worden. Wat als u tegenwerpt: “Maar er zijn er die de eerste echtverklaring betwijfelen”. U zou te horen krijgen, “Dat is hun probleem, niet het mijne!”

In latere tijden zijn het valse profeten die tekenen verrichten. Het is nu verkeerd om tekenen te verlangen omdat afdoende tekenen reeds werden gegeven om het profetische woord te bevestigen en reddend geloof tot stand te brengen bij wie de waarheid liefheeft.

Laten wij God dankbaar zijn dat Hij het profetische woord echt heeft verklaard. Nu worden wij door de Schriften tot alle goed werk volkomen toegerust. Amen.

Roy Davison

De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling,
© Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).

Voetnota’s


1 De Lutherse Vertaling van Καὶ ἔχομεν βεβαιότερον τὸν προφητικὸν λόγον is: “Wij hebben des te vaster het profetische woord”. De NBG 51 vertaling heeft, “Wij achten het profetische woord [daarom] des te vaster,” hoewel “wij hebben” in het Grieks staat i.p.v. “wij achten”.

2 Het profetische woord is het geïnspireerde woord van God.

3 In de Voorhoeve vertaling van 1877 staat: “Wij hebben het profetische woord, dat bevestigd geworden is”. - http://www.gemeente-van- christus.org/Bijbels/Voorhoeve1877.pdf

4 Nog een bevestiging vinden wij in Johannes 12:28 - “Vader, verheerlijk uw naam! Toen kwam een stem uit de hemel: Ik heb hem verheerlijkt, en Ik zal hem nogmaals verheerlijken!”

5 Zie ook Lucas 1:68-70;24:25-27, 44; Johannes 1:45; Handelingen 3:18-24; 24:14; 26:22; Romeinen 1:1, 2; 3:21.

6 Het woord van God is het zwaard van de Geest (Efeziërs 6:17).

7 Zie Handelingen 1:8, 21, 22; 4:33; 10:36-43; 13:30, 31.

8 Zie Johannes 14:25, 26; 16:12-15; 1 Korintiërs 2:12, 13.

9 Johannes schreef: “Hetgeen was van den beginne, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze (eigen) ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens - het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen en verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons geopenbaard is” (1 Johannes 1:1, 2).

10 Bij het schrijven van zijn Evangelie en Handelingen, had Lucas door inspiratie nauwkeurige kennis van wat overgeleverd werd door “degenen, die van het begin aan ooggetuigen en dienaren van het woord geweest” waren (Lucas 1:1-3).

11 Zie 2 Petrus 1:12-21; 1 Johannes 1:1-4.

12 Het idee van “meegetuigen” is minder duidelijk in de NBG 51 vertaling: “Terwijl ook God getuigenis daaraan geeft”.

13 Men moet een juist onderscheid maken tussen de gave (enkelfout) van de heilige Geest die alle christenen ontvangen (Handelingen 2:38; 5:32; Romeinen 5:5; 2 Korintiërs 1:22; 5:5; 1 Tessalonicenzen 4:8; 1 Johannes 3:24; 4:13) en bijzondere gaven die niet alle christenen werden gegeven (Romeinen 12:6; 1 Korintiërs 12:1, 3, 28-30; 13:1; 14:1, 12; Hebreeën 2:4) en die niet noodzakelijk voor de redding zijn. Onder dezen moet ook nog een onderscheid gemaakt worden tussen wonderbaarlijke gaven en natuurlijke bekwaamheden die ook gaven van God zijn. De gaven die door handoplegging van de apostelen werden gegeven, dienden als tekenen. Dus moesten zij wonderbaarlijke gaven zijn. Het moet ook begrepen worden dat hoewel wonderbaarlijke gaven door handoplegging van de apostelen niet meer beschikbaar zijn, God nog steeds ingrijpt als antwoord op gebed. Het voorbeeld van Christus moeten wij steeds volgen en bidden, “Niet mijn wil, maar de uwe geschiede” (Lucas 22:42).

14 Door de handoplegging van Paulus had Timoteüs een gave ontvangen: “Om die reden herinner ik u eraan, de gave Gods aan te wakkeren, die door mijn handoplegging in u is” (2 Timoteüs 1:6). Soms wordt een tekst in de eerste brief misbruikt om te beweren dat gaven ook door handoplegging van de oudsten konden gegeven worden: “Verwaarloos niet de genadegave in je, die je gegeven is door profetie met oplegging van de handen van de gezamenlijke oudsten” (1 Timoteüs 4:14 - Telos). Let op dat Timoteüs de gave heeft ontvangen “door” de handoplegging van Paulus en “door profetie” en slechts “met” de handoplegging van de oudsten. Beide teksten in beschouwing genomen, blijkt dat de oudsten ook hun handen op Timoteüs hebben gelegd toen hij een profetische gave door de handoplegging van Paulus heeft ontvangen.

15 Handelingen 2:6-12; 19:11, 12; 28:2-6.

16 Soms verwijst men naar Johannes 14:12 om het tegendeel te beweren: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze, want Ik ga tot de Vader”. Aangezien deze voorspelling voor alle gelovigen geldt, heeft die geen betrekking op het verrichten van tekenen en wonderen, want zelfs in de eerste eeuw werden tekenen niet door alle gelovigen gedaan (1 Korintiërs 12:30). Jezus voorspelt dat alle gelovigen Zijn werk zullen voortzetten nadat Hij terug naar de Vader gaat. En net zoals de kleinste in Gods koninkrijk groter is dan Johannes de Doper (Lucas 7:28) omdat hij in de gemeente van Christus is, doen gelovigen grotere werken dan Jezus doordat zij, met Zijn hulp en door de kracht van Zijn Geest, in de gehele wereld het evangelie verkondigen waardoor miljoenen het eeuwig leven ontvangen.

17 Zie Openbaring 13:13-15; 19:20.

18 Aan de gemeente te Efeze zei Jezus: “Ik weet ... dat gij de kwaden niet kunt verdragen en hen op de proef gesteld hebt, die zeggen, dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn, en dat gij hen leugenaars hebt bevonden” (Openbaring 2:2).

Published in The Old Paths Archive
http://www.oldpaths.com