Bekleedt God de eerste plaats in ons leven?

Deze doorslaggevende vraag dienen wij ons te stellen: Bekleedt God de eerste plaats in mijn leven?

Als Schepper, Instandhouder en Bron van alles wat goed is, behoort God de eerste plaats in ons leven te hebben.

Velen zijn bereid God te dienen zolang het hen niet te veel tijd of inspanning kost. Zij geven God de kruimels van hun leven, en - wat hen betreft - God moet daarmee gewoon tevreden zijn. Maar daarmee is Hij niet tevreden.

God vraagt nooit meer dan wij kunnen geven, maar wel het beste dat wij kunnen geven.

Onder het oude verbond, toen mensen offers aan God brachten, mochten zij Hem uitsluitend het aller beste aanbieden. Een tweederangs of een gebrekkig offer aanvaardde Hij niet.

“Wanneer gij een blind dier ten offer brengt, is dat niet erg? Wanneer gij een kreupel of ziek dier brengt, is dat niet erg? Bied dat eens uw landvoogd aan; zal hij welgevallen aan u hebben of u goedgunstig gezind zijn? ... En dan zegt gij: Zie, wat is het een moeite! ... Gij brengt het geroofde, het kreupele en het zieke. Als gij dat offer brengt, zou Ik het uit uw hand met welgevallen aannemen?” (Maleachi 1:8, 13). Zij hielden het beste voor zichzelf en gaven aan God wat zij toch kwijt wilden!

Het was al slecht genoeg dat zij minderwaardige offers brachten, maar daarover kloegen zij ook nog: “Wat is het een moeite!”

Als God dienen voor u een “moeite” is, geeft u Hem wellicht slechts de kruimels van uw leven, misschien uit een gevoel van plicht of vrees. Maar God houdt evenmin van restjes als u zelf. Wanneer u Hem alleen het afval van uw bord geeft, kunt u nooit “de blijdschap van de Heilige Geest” hebben (1 Tessalonicenzen 1:6).

Wij moeten God de eerste plaats in ons hart geven!

Jezus zegt ons: “Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod” (Matteüs 22:37, 38).

Wanneer wij God de ereplaats in ons hart geven, zullen wij Hem ook de eerste plaats in ons leven geven. Het beste dat wij hebben, zullen wij Hem aanbieden. En wij zullen het dienen van God als een bron van vreugde ervaren en niet als een kwelling.

Wij moeten God meer liefhebben dan familie en vrienden.

Jezus zei: “Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig; en wie zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig” (Matteüs 10:37).

Soms worden wij gedwongen tussen Christus en anderen te kiezen. Wat als bloedverwanten of vrienden langskomen terwijl wij ons klaarmaken om naar de samenkomst te gaan? Zeggen wij: “Wij vertrekken binnenkort om God te gaan aanbidden. Je bent welkom om mee te komen, of indien je dat niet wenst, doe maar alsof je thuis bent; wij komen over een uur of twee terug.” Of denken wij: “Jammer. Nu kan ik niet gaan.”

Hoe wij in dergelijke gevallen reageren, toont aan wie de hoogste plaats in ons hart heeft.

Wij moeten God i.p.v. de wereld liefhebben.

“Hebt de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde van de Vader is niet in hem” (1 Johannes 2:15).

De wereld liefhebben, betekent niet per se dat wij slechte dingen liefhebben. Dit kan gewoon betekenen dat wij de dingen van deze wereld liefhebben, dat “de zorg van de wereld en het bedrog van de rijkdom” het woord verstikken (Matteüs 13:22).

Dit houdt in dat onze liefde voor God groter moet zijn dan onze liefde voor onszelf en ons eigen genot.

Wat als een bijzondere, onverwachte gelegenheid zich voordoet om de Heer te dienen op een dag dat wij van plan waren iets voor ons eigen genot te doen? Zeggen wij: “Wat ben ik dankbaar voor deze goede gelegenheid om de Heer te dienen!” Of zeggen wij: “Wat jammer dat ik reeds plannen voor vandaag heb.”

Is onze vrije tijd zodanig in beslag genomen door “ons eigen te vermaken” dat wij weinig tijd over voor de Heer hebben? Zowel, geven wij God slechts de kruimels. Wij hebben onszelf lief met gans ons hart, niet God. En God wordt niet behaagd.

Wat als iemand die wij kennen, in het ziekenhuis ligt, maar bezoekuren vallen samen met een geliefd televisieprogramma? Zeggen wij: “Ik ga hem bezoeken. Misschien heeft hij aanmoediging nodig.” Of denken wij: “Wat jammer dat bezoekuren zo ongelegen zijn! Ik probeer hem morgen te bezoeken, of misschien volgende week.”

Hoe veel tijd besteden wij aan bijbelstudie, vergeleken met de tijd die wij aan vermaak besteden?

Eens toen ik bij een gemeente op bezoek was, nam een broeder mij mee om een andere broeder te ontmoeten. Nadat wij aanklopten, opende hij zenuwachtig de deur en zei: “Kom maar binnen. Wij bekijken die en die op de televisie.”

Toen keken wij voor ongeveer een uur naar de televisie. Uiteindelijk zei de broeder die mij meegenomen had, “Nou, het wordt wel laat. Wij zullen moeten vertrekken.” Onze “gastheer” keek net lang genoeg van de televisie weg om de zeggen: “Blij dat jullie langskwamen. Je bent altijd welkom.” Hij ging niet eens met ons mee naar de deur!

Wat denkt u van de geestelijke toestand van zo iemand?

Dat wij rust en ontspanning nodig hebben, wordt niet betwist. Wij bespreken prioriteiten en het verschil tussen eigenliefde en liefde voor God en medemens.

Eens toen de discipelen van Jezus net terug van een predikingsreis waren, zei Jezus hun: “Komt hier en gaat (met Mij) alleen naar een eenzame plaats en rust een weinig” (Marcus 6:31).

Hoewel zij rust nodig hadden, kwam iets belangrijkers tussen. “En zij vertrokken in het schip naar een eenzame plaats, alleen. En zij zagen hen wegvaren en velen letten erop, en zij liepen te voet uit al de steden daarheen en waren er vóór hen. En toen Hij uit het schip ging, zag Hij een grote schare en werd met ontferming over hen bewogen, omdat zij waren als schapen, die geen herder hebben, en Hij begon hun vele dingen te leren” (Marcus 6:32 t/m 34).

Merk op dat Jezus met ontferming werd bewogen. Hij was van plan wat tijd alleen met Zijn discipelen door te brengen om uit te rusten. Maar omdat Hij zijn medemens liefhad, stelde Hij hun welzijn boven eigen gemak. Hij is het volmaakte voorbeeld van hoe een mens God eerst in zijn leven moet stellen.

Er is slechts één eerste plaats.

Wij kunnen niet God, plus iets anders, de eerste plaats in ons leven geven. Jezus zei: “Niemand kan twee heren dienen, want hij zal òf de ene haten en de andere liefhebben, òf zich aan de ene hechten en de andere minachten; gij kunt niet God dienen èn Mammon” (Matteüs 6:24).

Indien wij menen dit te kunnen doen, bedriegen wij gewoon onszelf. Uiteindelijk krijgt één van de twee voorrang in ons leven.

Mammon is de god van het geld. God èn geld kunnen wij niet dienen. Is het dienen van God belangrijker voor u dan het verdienen van geld? De hoofdpijn of de vermoeidheid die voor u de aanleiding is om van de vergadering weg te blijven, zou die u ook verhinderen naar uw werk te gaan? Wat als u een job aangeboden krijgt, die veel meer betaalt, maar die u zodanig in beslag zou nemen dat u weinige tijd voor God over zou hebben?

Hoe u dergelijke beslissingen maakt, laat zien wat in uw hart het belangrijkst is.

Lijken wij op het klein meisje dat twee muntstukken kreeg, één voor haarzelf en één voor de collecte. Nadat zij per ongeluk één daarvan in een afvoerput liet vallen, riep ze: “O nee! Daar gaat het geld van de Heer!”

Voor God is lauw niet warm genoeg!

“Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods: Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Waart gij maar koud of heet! Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch heet, noch koud, zal Ik u uit mijn mond spuwen” (Openbaring 3:14 t/m 16).

Het gevaar van lauw te zijn, is dat men gemakkelijk meent dat men in orde is. Iemand die lauw is denkt: “Nou, ik ben toch niet koud.” Maar voor God is lauw niet warm genoeg. Hij zal ons uit Zijn mond spuwen tenzij wij ons bekeren.

Een christen moet toegewijd zijn.

Toegewijd zijn, betekent dat men zich voor iets volledig inzet.

“Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst” (Romeinen 12:1).

Christen-zijn bestaat niet uit bepaalde dingen die men doet, maar is een manier van alles te doen. De christen geeft zich volledig in dienst van God en medemens. God bekleedt de eerste plaats in zijn hart en in zijn handelingen.

Betekent dit dat wij fanatiekelingen moeten zijn?

Toch niet. In Prediker 7:16 worden wij gewaarschuwd: “Wees niet te zeer rechtvaardig en gedraag u niet al te wijs; waarom zoudt gij uzelf tot verbijstering brengen?”

Er is een groot verschil tussen fanatiek-zijn en toegewijd-zijn. Wij willen een familiearts hebben die toegewijd is, maar niet fanatiek!

Een fanaticus is iemand die een blind, redeloos en overdreven ijver voor iets heeft, vergezeld met onverdraagzaamheid voor anderen. Fanatisme is een vorm van hoogmoed. Een fanaticus verheft zijn eigen ideeën, en wil niet eens luisteren naar de ideeën van iemand anders.

Een christen moet geduldig, nederig en meelevend zijn. Een fanaticus is niets van dit alles. Hij is ongeduldig, hoogmoedig en egocentrisch.

Wij moeten toegewijd zijn, maar niet fanatiek.

Christus verwacht dat wij volijverig in goede werken zijn.

“Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen, om ons op te voeden, zodat wij, de goddeloosheid en wereldse begeerten verzakende, bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven, verwachtende de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus, die Zich voor ons heeft gegeven om ons vrij te maken van alle ongerechtigheid, en voor Zich te reinigen een eigen volk, volijverig in goede werken” (Titus 2:11 t/m 14).

Christus is gekomen om ons uit de zonde te redden. Maar het is niet voldoende om het kwade te vermijden. Wij moeten ook volijverig in goede werken zijn.

Jezus zei: “Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken” (Matteüs 5:16).

Hoe stellen wij God eerst in ons leven?

Door onze toewijding, volharden wij in christelijke activiteiten: “En zij bleven volharden bij het onderwijs der apostelen en de gemeenschap, het breken van het brood en de gebeden” (Handelingen 2:42). Volharden betekent vastberaden en zonder onderbreking met iets doorgaan.

Om in het onderwijs van de apostelen te volharden, moeten wij de Schrift zowel kennen als in de praktijk brengen. Om in de gemeenschap te volharden, wonen wij de diensten van de gemeente trouw bij en zoeken wij gelegenheden om samen met andere christenen te zijn. Iedere zondag feesten wij rond de tafel des Heren. Wij bidden geregeld. Al deze activiteiten horen bij het geven van de Heer de eerste plaats in ons leven.

God stellen wij in de eerste plaats door anderen te dienen. Jezus kwam om te dienen, niet om gediend te worden (Matteüs 20:28). Wij willen Hem gelijk zijn. Jezus zei aan Zijn discipelen: “Indien nu Ik, uw Here en Meester, u de voeten gewassen heb, behoort ook gij elkander de voeten te wassen” (Johannes 13:14).

De gemeente is een lichaam waarin ieder lid zijn rol speelt. Afhankelijk van onze bekwaamheid, kunnen wij zieken bezoeken, armen helpen, onderricht in het evangelie geven, de vergaderplaats helpen onderhouden of een ander goed werk kiezen om God in de eerste plaats te stellen door anderen te dienen.

Bekleedt God de hoogste plaats in ons leven? Geven wij Hem het beste dat wij aan te bieden hebben. Heeft Hij de hoogste plaats in ons hart? Is onze liefde voor Hem groter dan onze liefde voor gelijk welke andere persoon of enig ding? Is onze liefde voor Hem groter dan onze liefde voor zelf en eigen genot? Zijn wij toegewijd en volijverig in goede werken? Stellen wij ons volledig ten dienste van God en mens? Laten wij God de hoogste plaats in ons leven geven. Amen.

Roy Davison

De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling,
© Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).

Published in The Old Paths Archive
(http://www.oldpaths.com)