Laten wij ernaar jagen God te kennen

“Ja, wij willen de HERE kennen, ernaar jagen Hem te kennen” (Hosea 6:3).

Naar iets jagen, betekent vastberaden naar iets streven al is het moeilijk te bekomen.

God plaatste de mensen op aarde “opdat zij God zouden zoeken, of zij Hem al tastende vinden mochten, hoewel Hij niet ver is van een ieder van ons” (Handelingen 17:27).


Wat betekent het om God te kennen?

Iemand kennen is anders dat een feit kennen. Je kent iemand alleen indien je met zijn eigenschappen vertrouwd bent, indien je weet hoe hij is. Inspanning is vereist om wie dan ook te leren kennen, dus is het niet vreemd dat inspanning wordt vereist om God te kennen. Gods aard wordt in de Schrift geopenbaard.

Om iemand goed te kennen, moet men een persoonlijke relatie met die persoon hebben. Evenzo moet men een persoonlijke relatie met God hebben om Hem goed te kennen. Door Zijn Zoon te zenden, heeft God dit mogelijk gemaakt!


Door menselijke wijsheid kent men God niet.

“Want daar de wereld in de wijsheid Gods door haar wijsheid God niet gekend heeft, heeft het Gode behaagd door de dwaasheid der prediking te redden hen, die geloven” (1 Korintiërs 1:21).


Wij moeten kennis in het algemeen zoeken, om kennis van God te vinden.

“Ja, indien gij tot het inzicht roept en tot de verstandigheid uw stem verheft; indien gij haar zoekt als zilver en naar haar speurt als naar verborgen schatten, dan zult gij de vreze des HEREN verstaan en de kennis Gods vinden. Want de HERE geeft wijsheid, uit zijn mond komen kennis en verstandigheid” (Spreuken 2:3 t/m 6).

Kennis in het algemeen is een gave van God en alleen wie kennis zoekt, zal de kennis van God vinden.

Paulus spreekt over bepaalde mensen “die zich te allen tijde laten leren, zonder ooit tot erkentenis der waarheid te kunnen komen” (2 Timoteüs 3:7). Dit komt doordat zij onvoldoende eerbied voor God hebben: “De vreze des HEREN is het begin der kennis” (Spreuken 1:7). “Want aan een mens die Hem welgevallig is, geeft Hij wijsheid, kennis en vreugde” (Prediker 2:26).

Wie kennis haat, kan God niet kennen.

“Hoelang zult gij, onverstandigen, het onverstand liefhebben, zullen spotters aan spotternij een welgevallen hebben, en dwazen de kennis haten?” (Spreuken 1:22).

Sommigen weigeren God te kennen: “Hier woont onderdrukking op onderdrukking, bedrog op bedrog; zij weigeren Mij te kennen, luidt het woord des HEREN” (Jeremia 9:6).

God luistert niet naar de gebeden van mensen die Zijn kennis verwerpen: “Dan zullen zij tot mij roepen, maar ik zal niet antwoorden, zij zullen mij zoeken, maar mij niet vinden. Omdat zij de kennis hebben gehaat en de vreze des HEREN niet hebben verkozen, Mijn raad niet hebben gewild, al mijn vermaningen hebben versmaad, zullen zij eten van de vrucht van hun wandel en verzadigd worden van hun raadslagen” (Spreuken 1:28 t/m 31).

God zei over Israël: “Mijn volk gaat te gronde door het gebrek aan kennis” (Hosea 4:6).

Uit het verwerpen van Gods kennis komt veel kwaads voort: “Immers, hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen, en het is duister geworden in hun onverstandig hart. Bewerende wijs te zijn, zijn zij dwaas geworden, en zij hebben de majesteit van de onvergankelijke God vervangen door hetgeen gelijkt op het beeld van een vergankelijk mens, van vogels, van viervoetige en van kruipende dieren. Daarom heeft God hen in hun hartstochten overgegeven aan onreinheid, zodat bij hen het lichaam onteerd wordt. Zij immers hadden de waarheid Gods vervangen door de leugen en het schepsel vereerd en gediend boven de Schepper, die te prijzen is tot in eeuwigheid” (Romeinen 1:21 t/m 25).

Alleen maar beweren God te kennen, is niet voldoende: “Zij belijden wel, dat zij God kennen, maar met hun werken verloochenen zij Hem, daar zij verfoeilijk en ongehoorzaam zijn en niet deugen voor enig goed werk” (Titus 1:16).

Wie God niet kent, wordt gestraft “bij de openbaring van de Here Jezus van de hemel met de engelen zijner kracht, in vlammend vuur, als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen” (2 Tessalonicenzen 1:7, 8).


Om Gods volk te zijn, moeten wij God kennen.

Onder het Nieuwe Verbond moet men God kennen om bij Gods volk te zijn: “Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren: Kent de HERE: want zij allen zullen Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen, luidt het woord des HEREN, want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken” (Jeremia 31:34).

Onder het Oude Verbond was Gods volk een gewone natie die bestond uit mensen die God kenden en uit mensen die God niet kenden. De gelovigen moedigden de anderen aan om God te kennen.

Onder het Nieuwe Verbond is Gods volk een geestelijke natie die bestaat uitsluitend uit mensen die God kennen. “Ik zal hun een hart geven om Mij te kennen, dat Ik de HERE ben, en zij zullen Mij tot een volk en Ik zal hun tot een God zijn, wanneer zij zich van ganser harte tot Mij bekeren” (Jeremia 24:7).


In Christus kennen wij God.

Wij kennen God door Jezus Christus: “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen” (Johannes 1:18).

In de Zoon kunnen wij een persoonlijke relatie met de Vader hebben: “Doch wij weten, dat de Zoon van God gekomen is en ons inzicht gegeven heeft om de Waarachtige te kennen; en wij zijn in de Waarachtige, in zijn Zoon Jezus Christus. Dit is de waarachtige God en het eeuwige leven” (1 Johannes 5:20).

“In Christus” zijn, betekent in Zijn lichaam, Zijn gemeente, zijn (Efeziërs 1:22, 23). Wij worden “tot Christus gedoopt” (Romeinen 6:3; Galaten 3:27 Telos), “want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt” (1 Korintiërs 12:13).

“Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt” (Johannes 17:3).

Paulus verklaart dat christenen een persoonlijke relatie met de Vader hebben doordat de Geest van Zijn Zoon in hun harten is: “God heeft de Geest van zijn Zoon uitgezonden in onze harten, die roept: Abba, Vader. Gij zijt dus niet meer slaaf, doch zoon; indien gij zoon zijt, dan zijt gij ook erfgenaam door God” (Galaten 4:6, 7).


Onze kennis van God moet toenemen.

Het gebed van Paulus voor de Kolossenzen was “om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God” (Kolossenzen 1:10).

Petrus moedigt groei aan “in de genade en in de kennis van onze Here en Heiland, Jezus Christus” (2 Petrus 3:18).


Kennis van God moet praktisch beleefd worden.

Wij kunnen God alleen kennen indien wij elkaar liefhebben en Zijn geboden onderhouden: “En hieraan onderkennen wij, dat wij Hem kennen: indien wij zijn geboden bewaren. Wie zegt: Ik ken Hem, en zijn geboden niet bewaart, is een leugenaar en in die is de waarheid niet” (1 Johannes 2:3, 4). “Geliefden, laten wij elkander liefhebben, want de liefde is uit God; en een ieder, die liefheeft, is uit God geboren en kent God. Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde” (1 John 4:7, 8).


Laten wij ernaar jagen de Heer te kennen.

Uit de Schrift leren wij hoe God is. Door menselijke wijsheid kent men God niet. Om God te kennen, moeten wij kennis in het algemeen zoeken. Wie kennis haat, kan God niet kennen. Gods kennis mogen wij niet verwerpen. Wie God niet kent, wordt gestraft. Wij moeten God kennen om Zijn volk te zijn. Door Christus kunnen wij met God een persoonlijke relatie hebben. Onze kennis van God moet toenemen en praktisch beleefd worden.

“Genade en vrede worde u vermenigvuldigd door de kennis van God en van Jezus onze Here” (2 Petrus 1:2). Amen.

Roy Davison

De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling,
© Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).

Published in The Old Paths Archive
(http://www.oldpaths.com)