Er is goed nieuws voor de gevallen mensheid
De Schrift verhaalt wat God heeft gedaan om zondige mensen te kunnen vergeven
zonder zijn gerechtigheid te compromitteren.
God heeft de mensen oprecht gemaakt (Prediker 7:29); Hij schiep de mens
naar zijn beeld (Genesis 1:27). Maar door Adam is zonde de wereld
binnengekomen (Romeinen 5:12) en nu: Allen hebben gezondigd en derven de
heerlijkheid Gods (Romeinen 3:23). De zonde brengt scheiding tussen God en
mens (Jesaja 59:2). Het loon, dat de zonde geeft, is de dood (Romeinen 6:23).
God verhelpt deze droevige toestand door zijn rechtvaardigheid aan mensen toe te
kennen op basis van hun geloof, en door zijn zondeloze Zoon de straf voor de
zonden van de mensheid in hun plaats te laten ondergaan.
Geen van Gods dienaars in het Oude Testament was zonder zonde. Maar zij
stelden hun vertrouwen in God en waren Hem gehoorzaam. Dit wordt leven door
geloof genoemd. De rechtvaardige zal door zijn geloof leven (Habakuk 2:4).
De betekenis hiervan is tweeledig. Een dienaar van God leidt zijn leven op basis
van zijn geloof (hij is niet nalatig maar heeft geloof dat de ziel behoudt -
Hebreeën 10:37 t/m 39), èn hij ontvangt leven van God op basis van zijn geloof
(niet op basis van eigen gerechtigheid - Galaten 3:11). Hij leeft door zijn geloof
en hij leeft door zijn geloof! God vermeerdert en opwaardeert zijn geloof tot
gerechtigheid.
Paulus verwijst naar deze dubbele betekenis wanneer hij zegt dat in het evangelie
gerechtigheid Gods wordt geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk geschreven
staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven (Romeinen 1:17).
Bij voorbeeld: Noach vond genade in de ogen des HEREN. ... Noach was onder
zijn tijdgenoten een rechtvaardig en onberispelijk man; Noach wandelde met God
(Genesis 6:8, 9). En Noach deed het; geheel zoals God het hem geboden had,
deed hij (Genesis 6:22). Hoewel Noach een voorbeeldig leven leidde, was hij niet
zonder zonde. Hij had Gods genade nodig en God was hem genadig wegens zijn
geloof.
Door het geloof heeft Noach, nadat hij een godsspraak ontvangen had over iets,
dat nog niet gezien werd, eerbiedig de ark toebereid tot redding van zijn
huisgezin; en door dat (geloof) heeft hij de wereld veroordeeld en is hij een
erfgenaam geworden van de gerechtigheid, die aan het geloof beantwoordt
(Hebreeën 11:7). Omdat Noach zijn leven op zijn geloof bouwde, werd hij een
erfgenaam van de gerechtigheid die God aan gelovigen geeft.
In het tiende geslacht na Noach, leefde er een man die Abraham heette. Hij
geloofde in de HERE, en Hij rekende het hem toe als gerechtigheid (Genesis
15:6).
God beloofde Abraham dat alle volken eens door één van zijn nakomelingen
gezegend zouden worden (Genesis 22:18; Galaten 3:16). Paulus zegt dat het
evangelie (het goed nieuws) aan Abraham werd gepredikt toen God hem deze
belofte gaf (Galaten 3:8). Jezus zei, Abraham heeft zich erop verheugd mijn dag
te zien en hij heeft die gezien en zich verblijd (Johannes 8:56).
Door het geloof is Abraham ... gehoorzaam geweest (Hebreeën 11:8 HSV). Toen
God deze belofte aan Abrahams zoon, Isaak, door gaf, verklaarde Hij: Met uw
nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden, omdat Abraham naar
Mij geluisterd en mijn dienst in acht genomen heeft: mijn geboden, mijn
inzettingen en mijn wetten (Genesis 26:4, 5). Hoewel Abraham een leven van
gelovige gehoorzaamheid leidde, was hij niet zonder zonde. Maar Het geloof werd
Abraham tot gerechtigheid gerekend (Romeinen 4:9). Abrahams geloof werd door
God als gerechtigheid geboekt.
Jakob, de kleinzoon van Abraham, had twaalf zonen die de stamvaders van het
volk Israël werden.
Vierhonderd jaar na de tijd van Abraham waren de Israëlieten - als inwijkelingen in
Egypte - een talrijk volk geworden, maar ook een slavenvolk.
Zij baden om hulp en God stuurde Mozes om hen uit de slavernij te bevrijden.
Mozes was de bevrijder en wetgever van Israël. Hij voorspelde dat God ooit een
andere Profeet zou zenden, (een bevrijder en wetgever) zoals hij, en dat men naar
die Profeet zou moeten luisteren om bij Gods volk te zijn (Deuteronomium 18:15
t/m 19; Handelingen 3:22, 23; 7:37).
Ongeveer 500 jaar na de uittocht uit Egypte werd David de tweede koning van
Israël. Wegens Davids geloof, beloofde God dat hij een nakomeling zou hebben die
een eeuwig koninkrijk van vrede en gerechtigheid zou stichten (2 Samuël 7:12 t/m
16; Jesaja 9:6; Daniël 2:44).
Door de eeuwen heeft God aan Israël profeten gezonden, die de komst van deze
Koning voorspelden, de Messias of Christus, wat Gezalfde betekent.
De Babyloniërs, de Meden en Perzen, de Grieken, en de Romeinen volgden elkaar
op als machthebbers op aarde.
Ongeveer 1000 jaar na de dood van Koning David, toen Augustus in Rome keizer
was, werd door de macht van Gods Geest een jongentje uit een maagd geboren.
Zijn naam was Jezus. Op de dag van zijn geboorte verkondigde een engel dat Hij
de beloofde Koning was: U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de
Here, in de stad van David (Lucas 2:11).
Ongeveer 30 jaar later begon Johannes de Doper te prediken dat de grote Koning
op komst was. Om voorbereid te zijn, moesten de mensen zich bekeren en zich tot
vergeving van zonden laten dopen (Marcus 1:4).
Toen Jezus door Johannes werd gedoopt, daalde de heilige Geest op Hem neer en
God getuigde vanuit de hemel: Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn
welbehagen heb (Matteüs 3:16, 17). Johannes de Doper getuigde: Zie, het lam
Gods, dat de zonde van de wereld wegneemt (Johannes 1:29).
Gedurende drie jaar deed Jezus wonderen en predikte het goed nieuws dat Gods
koninkrijk binnenkort met kracht zou komen (Marcus 9:1). Zijn machtige
leerstellingen en zijn wonderen bewezen dat Hij de beloofde Koning was.
De profeten hadden voorspeld dat de Christus zou lijden, en dat Hij door zijn eigen
volk verworpen en gedood zou worden. Deze profetieën werden in het leven van
Jezus vervuld.
De Joodse leiders waren jaloers omdat Jezus bij het volk populair was. Zij namen
Hem gevangen en leverden Hem aan Pilatus, de Romeinse stadhouder, over, om
Hem te laten kruisigen. Pilatus wou Jezus loslaten, want hij wist dat Hij onschuldig
was. Maar onder druk, luisterde hij naar de kreten van het gepeupel en liet Jezus
kruisigen.
Jezus heeft niet gezondigd (Hebreeën 4:15). Dus hoefde hij niet als straf voor
eigen zonden te sterven. Hij zei: Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik mijn
leven afleg om het weder te nemen. Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het
uit Mijzelf af. Ik heb macht het af te leggen en macht het weder te nemen
(Johannes 10:17, 18).
Als zondeloze Zoon van God, had Jezus meer dan twaalf duizend engelen kunnen
roepen om hem te bevrijden (Matteüs 26:53). Maar Hij liet zich kruisigen om de
straf voor de zonden van de mensheid op zich te nemen, Hij die zelf onze zonden
in zijn lichaam op het hout gebracht heeft (1 Petrus 2:24).
Jezus stierf om ons uit de greep van de zonde en de dood te bevrijden. Zijn
zoenoffer stelt God in staat onze zonden te vergeven zonder zijn rechtvaardigheid
te schenden. Gods gerechtigheid vereist dat de zonde wordt gestraft. God stuurde
zijn eigen Zoon om in onze plaats aan dit vereiste te voldoen.
Toen Jezus stierf, dachten zijn volgelingen dat alles mislukt was. De voorspellingen
van de profeten en van Jezus zelf, hadden zij niet begrepen. Er werd niet alleen
voorspeld dat de Christus zou sterven maar ook dat hij zou opstaan! (Psalm 16:8
t/m 11).
De Here is waarlijk opgewekt! (Lucas 24:34). Velen hebben Hem na zijn
opstanding gezien: o.a. de apostelen aan wie Hij Zich ook na zijn lijden met vele
kentekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang hun verschijnende en tot
hen sprekende over al wat het Koninkrijk Gods betreft (Handelingen 1:2, 3).
Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk (1
Korintiërs 15:6).
Na zijn opstanding, ging Jezus terug naar de hemel en nam plaats aan de
rechterhand van zijn Vader. Vóór zijn hemelvaart, beval Hij zijn volgelingen: Gaat
heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping. Wie
gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal
veroordeeld worden (Marcus 16:15, 16). Zij moesten de hele wereld vertellen dat
God bereid is zondige mensen te vergeven indien zij in Jezus geloven, zich
afwenden van een zondige levenswandel, en Christus volgen.
Jezus zei, Aldus staat er geschreven, dat de Christus moest lijden en op de derde
dag opstaan uit de doden, en dat in zijn naam moest gepredikt worden bekering
tot vergeving van zonden aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem (Lucas
24:46, 47).
Tien dagen nadat Jezus terug naar zijn Vader ging, kwam de heilige Geest op de
apostelen in Jeruzalem. Zij verkondigden dat Jezus de Christus is.
Toen de toehoorders beseften dat zij de beloofde Koning hadden gekruisigd,
werden zij diep in hun hart getroffen, en zij zeiden tot Petrus en de andere
apostelen: Wat moeten wij doen, mannen broeders? En Petrus antwoordde hun:
Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot
vergeving van uw zonden, en gij zult de gave van de heilige Geest ontvangen
(Handelingen 2:37, 38).
Zij dan, die zijn woord aanvaardden, lieten zich dopen en op die dag werden
ongeveer drieduizend zielen toegevoegd (Handelingen 2:41).
Gods heil was gekomen. Er was goed nieuws voor de gevallen mens.
Overal predikten de gelovigen het goed nieuws van redding door het bloed van
Christus. Zij verkondigden Gods boodschap dat de mensen allen overal tot
bekering moeten komen (Handelingen 17:30). Wie geloofde, werd gedoopt om
zijn zonden af te wassen (Handelingen 22:16).
De doop is een onderdompeling in water als deelname aan de dood, begrafenis en
opstanding van Jezus: Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt
zijn, in zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de
dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des
Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen (Romeinen 6:3, 4).
Nu, tweeduizend jaar later, zijn er miljoenen die zich christen noemen, maar zijn
zij echte volgelingen van Christus? Jezus zei: Vele valse profeten zullen opstaan
en velen zullen zij verleiden (Matteüs 24:11).
In onze dagen, volgen de meesten die beweren christen te zijn, de tradities en
dogmas van mensen i.p.v. de leer van Christus. Zij zijn zoals mensen in vroegere
tijden die God beschreef: Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die
geboden van mensen zijn (Marcus 7:7).
De doop van gelovigen door onderdompeling tot vergeving van zonden is door
rituelen vervangen die waardeloos zijn doordat zij anders zijn dan de doop die
Jezus heeft bevolen. Een geldige doop moet op een persoonlijke beslissing
gefundeerd zijn, een beslissing om zich van de zonde af te wenden en Christus te
volgen.
Hoewel afvallige mensen vele aspecten van het oorspronkelijk geloof vervormd
hebben, verandert Gods woord niet. Het goed nieuws van redding door het bloed
van Christus is even krachtig nu als in de eerste eeuw.
Mensen die in Jezus geloven en zich van hun zonden bekeren, die hun geloof in
Christus belijden, die zich tot vergeving van zonden laten dopen, worden door
Gods genade gered. Hun geloof wordt door God voor gerechtigheid gerekend
(Romeinen 4:11, 24).
Jezus is voor allen die Hem gehoorzamen, oorzaak geworden van eeuwige
redding (Hebreeën 5:9 Willibrord). De belofte is voor iedereen: want: al wie de
naam des Heren aanroept, zal behouden worden (Romeinen 10:13).
En de behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen
andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden
(Handelingen 4:12).
Dit is goed nieuws voor zondige mensen zoals wij.
Wenst u door God vergeven te worden en het eeuwige leven te beërven? Wendt u
af van de zonde! Gelooft in Jezus! Belijdt uw geloof en laat u dopen in zijn naam
tot vergeving van uw zonden! Dan wordt u geheiligd, aan God toegewijd. U wordt
burger van Gods koninkrijk, lid van zijn gemeente. Amen.
Roy Davison
De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling,
© Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).
Published in The Old Paths Archive
(http://www.oldpaths.com)