“Bouwt elkander op!”

“Vermaant daarom elkander en bouwt elkander op, gelijk gij dit ook doet” (1 Thessalonicenzen 5:11).

Wij worden opgebouwd door onderwijs dat ons helpt onze relatie met God te verbeteren en meer op Christus te lijken.


Gods woord sticht ons.

“En nu, ik draag u op aan de Here en het woord zijner genade, aan Hem, die bij machte is te bouwen en het erfdeel te geven onder alle geheiligden” (Handelingen 20:32).

Opbouw moet op Gods woord gebaseerd zijn: “Elk van God ingegeven schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust” (2 Timoteüs 3:16, 17).


Wij moeten elkaar opbouwen en niet afbreken.

Onze woorden moeten stichtend zijn. “Geen liederlijk woord kome uit uw mond, maar als gij een goed (woord) hebt, tot opbouw, waar dit nuttig is, opdat zij, die het horen, genade ontvangen” (Efeziërs 4:29).

Roddelen is destructief. “Spreekt geen kwaad van elkander, broeders” (Jakobus 4:11). Wij mogen “geen lastertaal uiten” (Titus 3:2).

Valse leer is schadelijk: “Maar ik vermaan u, broeders, dat gij hen in het oog houdt, die, in afwijking van het onderwijs, dat gij hebt ontvangen, de onenigheden en de verleidingen veroorzaken, en mijdt hen. Want zulke lieden dienen niet onze Here Christus, maar hun eigen buik, en misleiden door hun schoonklinkende en vrome taal de harten der argelozen” (Romeinen 16:17, 18).


Opbouw moet door liefde gemotiveerd zijn.

“De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht” (1 Korintiërs 8:1). Voor opbouw is de overdracht van kennis nodig, maar kennis zonder liefde is eerder schadelijk dan verheffend. De liefde “is niet opgeblazen” (1 Korintiërs 13:4).

In 1965 zag ik in Aylesbury (Engeland) een voorbeeld van opbouw die door liefde werd gemotiveerd. Zuster Becky Tallotta leerde de plaatselijke zusters hoe zij bijbellessen voor kinderen beter konden geven. Zij liet mij visuele hulpmiddelen zien, die zij had voorbereid, zodat de zusters konden leren hoe zij hun lessen voor kinderen interessanter konden maken.

Zij zei: “Merk op dat dit handwerk heel eenvoudig is en eigenlijk niet erg goed. Dat doe ik expres, zodat de zusters zullen denken: 'Nou, ik zou beter dan dat kunnen doen!' Moest ik het te mooi maken, zouden zij misschien denken: 'Zoiets zou ik nooit kunnen doen!'”

Zuster Tallotta wilde haar zusters aanmoedigen, niet haar eigen bekwaamheid tonen. Haar onderricht werd door liefde gemotiveerd.

De liefde vereist vaak dat wij onze eigen voorkeuren prijsgeven, zodat anderen worden opgebouwd. “Wij, die sterk zijn, moeten de gevoeligheden der zwakken verdragen en niet onszelf behagen. Ieder onzer trachte zijn naaste te behagen, ten goede, tot opbouwing” (Romeinen 15:1, 2).

Mensen mogen wij nooit eerder dan God behagen (1 Thessalonicenzen 2:4), maar vaak moeten wij anderen behagen eerder dan onszelf, om hen te kunnen opbouwen.

In Romeinen hoofdstuk 14 bespreekt Paulus hoe christenen met elkaar moeten omgaan als zij het oneens zijn over optionele zaken, zoals, of men vlees eet, of vegetariër is. Hij zei, “Zo laten wij dan najagen hetgeen de vrede en de onderlinge opbouwing bevordert. Breek niet ter wille van spijs het werk Gods af; alles is wel rein, maar het is verkeerd voor een mens, als hij door zijn eten tot aanstoot is. Het is goed geen vlees te eten of wijn te drinken, noch iets, waaraan uw broeder zich stoot” (Romeinen 14:19 t/m 21).

Paulus zegt hetzelfde over het eten van vlees dat aan afgoden is geofferd: “Eet alles wat op de markt wordt verkocht, en stel geen vragen ter wille van het geweten” (1 Korintiërs 10:25). Vlees is vlees, of het nu aan een afgod is geofferd of niet. Maar als het eten van aan afgoden geofferd vlees iemand zou doen zondigen, dan moet dit worden vermeden. Paulus vervolgt: “Of gij dus eet of drinkt, of wat ook doet, doet het alles ter ere Gods. Geeft noch aan Joden, noch aan Grieken, noch aan de gemeente Gods aanstoot; zoals ook ik allen in alles ter wille ben, niet om mijn eigen belang te zoeken, maar dat van zeer velen, opdat zij behouden worden” (1 Korintiërs 10:31 t/m 33).

De leer van Christus mogen wij nooit compromitteren. Maar vooral als wij met mensen uit andere culturen en achtergronden te maken hebben, moeten wij ons vaak onthouden van het doen van bepaalde dingen die op zich niet verkeerd zijn, indien het doen daarvan iemand zijn geweten zou doen schenden of iemand zou verhinderen opgebouwd te worden.


Wij bouwen elkaar op met gezang.

Door het zingen van geestelijke liederen bouwen Christenen elkaar op. Ik heb gemeenten van tweeduizend leden in de VS bijgewoond, maar het indrukwekkendst gezang dat ik ooit heb gehoord, was in Accra, Ghana toen ik in 1988 met een gemeente van 400 mensen aanbad. Mijn ziel werd verheven toen zij krachtig lofliederen tot God zongen. Het metalen dak daverde van het gezang.

Omdat ik spreker was, zat ik op de tweede rij. Op de eerste rij zat een tengere vrouw die, zonder boek, alle woorden van elk lied zong. Zij sloot haar ogen en balde haar vuist terwijl zij met heel haar hart lofliederen aan God zong.

“Het woord van Christus wone rijkelijk in u, zodat gij in alle wijsheid elkander leert en terechtwijst en met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen zingende, Gode dank brengt in uw harten” (Kolossenzen 3:16). Wij onderrichten elkaar en wijzen elkaar terecht met ons gezang.

Het christelijk gezang is tot opbouw. Paulus zei, “Ik zal lofzingen met mijn geest, maar ook lofzingen met mijn verstand” (1 Korintiërs 14:15). Sommige mensen te Korinthe spraken in talen die niemand begreep! Paulus zei dat woorden die in de gemeente werden gesproken, verstaanbaar moeten zijn (1 Korintiërs 14:9). De vergadering dient “tot stichting van de gemeente” (1 Korintiërs 14:12); “Dat alles moet tot stichting geschieden” (1 Korintiërs 14:26).

Dit verklaart waarom God instrumentale muziek uit de nieuwtestamentische eredienst wegliet. Alles in de vergadering moet tot opbouw zijn. Met gezang bouwen wij elkaar op. Mechanische geluiden en handengeklap onderrichten niet.


Welke voorzieningen heeft Christus voor de opbouw van Zijn gemeente getroffen?

“Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus” (Efeziërs 4:11, 12).

De apostelen en profeten van de eerste eeuw vormen, samen met Christus als hoeksteen, het fundament waarop de opbouw van de gemeente vandaag is gebaseerd (Efeziërs 2:20). De leer van Christus die door hen is geopenbaard, is voor ons in de profetische geschriften bewaard gebleven (Romeinen 16:25, 26).

In onze tijd, aan de hand van het Nieuwe Testament, bouwen evangelisten, oudsten en leraren de gemeente op.

Evangelisten, naast het prediken aan niet-christenen, bouwen ook de gemeente op. Zij leren discipelen om alles te onderhouden wat Christus heeft bevolen (Matteüs 28:20). Zowel in het openbaar als privé verkondigen zij de hele raad Gods (Handelingen 20:20, 27). Zoals Paulus zei: “Hem verkondigen wij, wanneer wij ieder mens terechtwijzen en ieder mens onderrichten in alle wijsheid, om ieder mens in Christus volmaakt te doen zijn” (Kolossenzen 1:28). Aan de Thessalonicenzen schreef hij: “En wij hebben Timoteüs, onze broeder, en een medewerker Gods in het evangelie van Christus, gezonden om u te versterken en u te vermanen inzake uw geloof” (1 Thessalonicenzen 3:2). Aan Timoteüs schreef Paulus: “Als gij dit de broeders voorhoudt, zult gij een goed dienaar van Christus Jezus zijn, wèl onderlegd in de woorden des geloofs en der goede leer, die gij gevolgd zijt” (1 Timoteüs 4:6).

Christus heeft ook oudsten gegeven om de gemeente op te bouwen. Een ouderling moet “bekwaam om te onderwijzen” zijn (1 Timoteüs 3:2). Hij moet zich houden “aan het betrouwbare woord naar de leer, zodat hij ook in staat is te vermanen op grond van de gezonde leer en de tegensprekers te weerleggen” (Titus 1:9).

Christus heeft ook leraren gegeven om de gemeente op te bouwen. Er waren leraren in de gemeente van Antiochië (Handelingen 13:1). Hoewel in zekere zin alle christenen elkaar onderwijzen (Hebreeën 5:12), is niet iedereen een leraar (1 Korintiërs 12:29). Alleen degenen die bekwaam zijn, mogen leraar zijn (Jakobus 3:1). Vrouwen mogen onderwijs aan andere vrouwen geven (Titus 2:3, 4), maar in de gemeente mogen zij geen leraren van mannen zijn (1 Timoteüs 2:12).


Het doel van opbouw is om elkaar aan te moedigen om als Christus te zijn.

Het fundament van de apostelen en profeten is gelegd, en evangelisten, herders en leraren zijn gegeven “om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus. Dan zijn wij niet meer onmondig, op en neder, heen en weder geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus. En aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde” (Efeziërs 4:12 t/m 16).


Laten wij elkaar opbouwen.

Het woord van God is de bron van opbouw. Wij moeten elkaar opbouwen en niet afbreken. Opbouw moet door liefde gemotiveerd zijn. Wij bouwen elkaar op met gezang. Voor de opbouw van de gemeente heeft Christus evangelisten, oudsten en leraars gegeven. Het doel van opbouw is om elkaar aan te moedigen om als Christus te zijn. Amen.

Roy Davison

De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap.

Published in The Old Paths Archive
(http://www.oldpaths.com)