“Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme?”
Romeinen 6:1

In de eerste eeuw waren er sommigen “die de genade van onze God in losbandigheid” veranderden (Judas 4) door te leren dat Gods genade de zonden van iemand dekt al gaat hij door met een zondige levenswandel. Bij het bestrijden van deze dwaling vraagt Paulus: “Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme?” (Romeinen 6:1). Zijn antwoord is onomwonden, “Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven?” (Romeinen 6:2).

In zijn eerste brief bespreekt ook Johannes deze valse leer, en verduidelijkt het verschil tussen wie behouden is en wie verloren is, wat de zonde betreft.


Iedereen zondigt.

“Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet. ... Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot een leugenaar en zijn woord is in ons niet” (1 Johannes 1:8, 10).

Indien wij zeggen, dat wij ‘geen zonde hebben’ of ‘dat wij niet gezondigd hebben’ spreken wij Gods woord tegen.

Bij het wijden van de tempel, toen Salomo bad dat God het volk zou vergeven indien zij zich bekeerden, merkte hij op, “Er is immers geen mens die niet zondigt” (1 Koningen 8:46).

Bij het bevestigen dat iedereen Gods vergiffenis nodig heeft, zegt Paulus: “Er is geen onderscheid. Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods” (Romeinen 3:22b, 23). Zoals in 1 Johannes 1:8, 10, zowel het verleden als ‘nu’ zijn inbegrepen. Allen hebben in het verleden gezondigd en allen derven de heerlijkheid Gods nu. Dus, indien wij zeggen dat wij niet gezondigd hebben of dat wij nu geen zonde hebben, spreken wij Gods woord tegen, wat overeenkomt met Hem leugenaar te noemen.

Over zichzelf schrijft Paulus: “Zo vind ik dan deze regel: als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig” (Romeinen 7:21). “Want niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dát doe ik” (Romeinen 7:19).

De zondigheid van de mens omvat zowel het slechte dat bedreven wordt als het goede dat verzuimd wordt. Wie zichzelf oprecht beoordeelt, moet bekennen dat hij een zondaar is. Daarom zegt Johannes, “Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf” (1 Johannes 1:8).

Eén vrouw vertelde mij dat zij zich niet kon herinneren dat zij ooit gezondigd had. Zij dacht dat alleen dingen zoals moord en overspel zonde waren. God noemt o.a. begeerte, hoogmoed, zelfzucht, geldgierigheid, kwaadsprekerij, naijver en ondankbaarheid als zonden [Matteüs 5:28; 2 Timoteüs 3:2; Jakobus 3:16]. Behalve daden zijn er ook gedachten en houdingen die zonde zijn. Het verwijderen van zulke innerlijke zonden is een opdracht voor het leven bij onze “worsteling tegen de zonde” (zoals dat in Hebreeën 12:4 wordt genoemd).

En wat van de zonden van nalatigheid? “Als iemand dan weet goed te doen en het niet doet, is het hem tot zonde” (Jakobus 4:17).

En wat van die ultieme bevelen zoals: “Gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw verstand en uit geheel uw kracht” (Marcus 12:30). Komen wij niet hierin iedere dag tekort? Is dit niet iets waarnaar wij streven, maar nooit volledig bereiken bij onze “worsteling tegen de zonde”?

Vele andere bevelen kunnen wij noemen: “Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf” (Marcus 12:31); “Zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid” (Matteüs 6:33); “Laat alles bij u in liefde gebeuren” (1 Korintiërs 16:14 HSV).

Wie kan zonder zich te bedriegen ‘s avonds zeggen, “Vandaag heb ik niets verkeerd gedacht, gedaan of gezegd, en ik heb geen zonden van nalatigheid begaan”?

Indien wij eerlijk met ons eigen zijn, en indien Gods woord in ons is, moeten wij op het einde van iedere dag nederig bekennen dat wij gezondigd hebben en dat wij tekortkomen, wat de heerlijkheid Gods betreft.

“De Schrift heeft alles besloten onder de zonde, opdat ten gevolge van het geloof in Jezus Christus de belofte het deel zou worden van hen, die geloven” (Galaten 3:22).


De veelvoorkomendheid van de zonde mag niet als voorwendsel dienen om te blijven zondigen!

Aangezien allen hebben gezondigd, is redding uitsluitend mogelijk door Gods genade.

Sommigen hadden de leer van Paulus tot hun eigen verderf verdraaid (2 Petrus 3:16). Zij misbruikten de klemtoon van Paulus op redding uit genade om het volharden in de zonde goed te praten. Hij veroordeelt dit ten stelligste: “Het is toch niet, zoals men van ons lastert en sommigen ons laten zeggen: Laten wij het kwade doen, opdat het goede eruit voortkome? Het oordeel over dezen is welverdiend” (Romeinen 3:8). “Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme? Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven?” (Romeinen 6:1, 2).

Wanneer iemand Gods genade aanneemt en tot in Christus gedoopt wordt, sterft hij tot de zonde en blijft hij niet in zonde leven: “Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen” (Romeinen 6:3, 4). “Laat dan de zonde niet langer als koning heersen in uw sterfelijk lichaam, zodat gij aan zijn begeerten zoudt gehoorzamen” (Romeinen 6:12). “Wat dan? Zullen wij zondigen, omdat wij niet onder de wet, maar onder de genade zijn? Volstrekt niet!” (Romeinen 6:15).


Aangezien iedereen zondigt, wat is het verschil tussen wie gered en wie verloren is?

In de bewoording van Paulus, wie verloren is, “leeft in zonde” (Romeinen 6:2) en wie behouden is, wandelt “in nieuwheid des levens” (Romeinen 6:4).

Johannes beschrijft deze twee toestanden als “in duisternis wandelen” en “in het licht wandelen” (1 Johannes 1:6, 7).

Ook Paulus gebruikt de tegenstelling tussen licht en duisternis: “Laten wij dan de werken der duisternis afleggen en aandoen de wapenen des lichts!” (Romeinen 13:12).

Om van zonde gereinigd te worden, moeten wij in het licht wandelen. “Indien wij zeggen, dat wij gemeenschap met Hem hebben en in de duisternis wandelen, dan liegen wij en doen de waarheid niet; maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkander; en het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde” (1 Johannes 1:6, 7).

De Griekse tegenwoordige tijd, zoals hier gebruikt1, beschrijft een doorgaande handeling: indien wij in het licht aan het wandelen zijn, is het bloed van Jezus ons van alle zonde aan het reinigen.

“Komt, laten wij wandelen in het licht des HEREN” (Jesaja 2:5).

Indien wij Christus volgen, wandelen wij in het licht. Jezus zei: “Ik ben het licht der wereld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben” (Johannes 8:12).

Wij waren allemaal in de duisternis vóór wij christen werden, zoals Paulus aan de Efeziërs schreef: “Want gij waart vroeger duisternis, maar thans zijt gij licht in de Here; wandelt als kinderen des lichts” (Efeziërs 5:8).

Wie in het licht wandelt, gaat niet door met een zondige levenswandel. Het is niet mogelijk tegelijkertijd in het licht en in de duisternis te wandelen.


Wandelen in het licht is een vereiste voor vergeving.

Het oogmerk van de christen is om helemaal niet te zondigen! Maar “wij struikelen allen in velerlei opzicht” (Jakobus 3:2).

Wandelen in het licht betekent niet dat er nooit nood aan vergeving is, aangezien dit net een voorwaarde voor vergeving is! “Indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkander; en het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde” (1 Johannes 1:7).

Dit wordt door Johannes in hoofdstuk twee verduidelijkt: “Mijn kinderkens, dit schrijf ik u, opdat gij niet tot zonde komt. En als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige; en Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld” (1 Johannes 2:1, 2). Hier ‘als iemand gezondigd heeft’ [aorist2] slaat niet op een toestand waar iemand zomaar in zonde blijft leven.

Gewond raken in de strijd of zelfs een veldslag verliezen, is niet hetzelfde als aan de kant van de vijand vechten. Wanneer wij in de oorlog met de Satan aan de kant van God staan, verschaft Jezus genoegdoening voor onze zonden. “Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden” (1 Johannes 4:10).


Een christen mag niet doorgaan met een zondige levenswijze.

In hoofdstuk drie bespreekt Johannes de ongerijmdheid van het leven in zonde voor iemand die beweert in Christus te zijn.

“Ieder, die de zonde doet, doet ook de wetteloosheid, en de zonde is wetteloosheid. En gij weet, dat Hij geopenbaard is, opdat Hij de zonden zou wegnemen, en in Hem is geen zonde. Een ieder, die in Hem blijft, zondigt niet; een ieder, die zondigt, heeft Hem niet gezien en heeft Hem niet gekend” (1 Johannes 3:4 t/m 6).

Hier verwijst Johannes niet naar de zelfde toestand als in 1 Johannes 2:1 waar hij zegt: “Als iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij de Vader”. In dat geval is het idee van voortzetting niet in het werkwoord vervat2. Hier ‘die de zonde doet’ betekent ‘die de zonde aan het beoefenen is’. Het werkwoord beschrijft een ‘doorgaan met zondigen’1, wat niet mogelijk is voor iemand die in Christus blijft.

“Kinderkens, laat niemand u misleiden. Wie de rechtvaardigheid doet, is rechtvaardig, gelijk Hij rechtvaardig is” (1 Johannes 3:7). Dit lijkt vanzelfsprekend te zijn, maar er waren valse leraars die beweerden dat men door Gods genade rechtvaardig verklaard kon worden hoewel men doorging met een onrechtvaardige levenswijze!

“Wie de zonde doet is uit de duivel, want de duivel zondigt van den beginne” (1 Johannes 3:8). Nogmaals is de betekenis in het Grieks, “wie de zonde aan het beoefenen is” slaande op een levenswijze.

“Een ieder, die uit God geboren is, doet geen zonde; want het zaad (Gods) blijft in hem en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren” (1 Johannes 3:9). De verwijzing is naar een handeling die voortduurt, “beoefent de zonde niet” en “hij kan de zonde niet beoefenen”.

“Hieraan zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels kenbaar: een ieder, die de rechtvaardigheid niet doet, is niet uit God” (1 Johannes 3:10).

Iets prachtigs bij de gemeenschap onder hen die in het licht wandelen, is dat wij voor elkaar om vergeving kunnen bidden! Maar er is een beperking. Dit geldt niet voor iemand die zodanig zondigt dat hij in de duisternis wandelt.

“Als iemand zijn broeder ziet zondigen, een zonde niet tot de dood, moet hij bidden en God zal hem het leven geven, hun namelijk, die zondigen niet tot de dood. Er bestaat zonde tot de dood: daarvoor zeg ik niet, dat hij moet vragen. Alle ongerechtigheid is zonde, en er bestaat zonde niet tot de dood” (1 Johannes 5:16, 17).

“Wij weten, dat een ieder, die uit God geboren is, niet zondigt; want Hij, die uit God geboren werd, bewaart hem, en de boze heeft geen vat op hem. Wij weten, dat wij uit God zijn en de gehele wereld in het boze ligt” (1 Johannes 5:18, 19). De vorm van het werkwoord ‘niet zondigt’ betekent ‘gaat niet door met zondigen’.


Wat betekent het om in het licht te wandelen?

In zijn eerste brief noemt Johannes verschillende dingen die horen bij het wandelen in het licht. 3 Kort samengevat vereist dit dat men door de leer van de apostelen in gemeenschap met de Vader en de Zoon is. Niet alleen moeten wij in God en in Zijn Zoon, Jezus Christus geloven, maar wij moeten Zijn naam belijden en wandelen zoals Hij gewandeld heeft door zijn geboden te gehoorzamen. Wij moeten de waarheid kennen en Gods woord moet in ons verblijven. De rechtvaardigheid moeten wij beoefenen. De liefde van God moet in ons verblijven and wij moeten de kinderen van God liefhebben. De wereld mogen wij niet liefhebben. Wij moeten onze zonden belijden en ons reinigen. Een zondige levenswandel mogen wij niet hebben.


Wat hebben wij uit de Schrift geleerd?

“Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme? Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven?” (Romeinen 6:1, 2). Iedereen zondigt. Maar de veelvoorkomendheid van de zonde mag niet als voorwendsel dienen om te blijven zondigen. Aangezien iedereen zondigt, is redding uitsluitend mogelijk uit genade. Wie verloren is, “leeft in zonde” (Romeinen 6:2). Wie behouden is, wandelt “in nieuwheid des levens” (Romeinen 6:4). Wie verloren is, wandelt in duisternis. Wie behouden is, wandelt in het licht. Men moet in het licht wandelen om Gods vergiffenis te ontvangen.

Wanneer een christen heeft gezondigd, heeft hij “een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige” die een verzoening is voor zijn zonden. Maar een christen mag niet doorgaan met een leven van zonde. Om vergeven te worden moet hij in het licht wandelen, wat inhoudt dat hij een gehoorzaam kind van God moet zijn, die Christus volgt. Jezus zei, “Ik ben het licht der wereld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben” (Johannes 8:12). Amen.

Roy Davison

De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).

Eindnota’s:


1 Tenzij door de betekenis van het woord of het verband gewijzigd, beschrijft de tegenwoordige tijd in het Grieks een handeling die doorgaat. Zie Robertson, ‘Grammar of the Greek New Testament in the light of historical research’, Durative (Linear) Action, blz. 879.

2 De aorist in het Grieks vermeldt een handeling zonder enige inlichtingen over duur te geven. Zie Robertson, ‘Grammar of the Greek New Testament in the light of historical research’, blz. 831- 833.

3 Wat betekent het om in het licht te wandelen volgens de eerste brief van Johannes?
1.Met de apostelen in gemeenschap zijn en zodoende ook met de Vader en de Zoon (1:3).
2.Geloven dat Jezus de Christus is, de Zoon van God (5:1, 5, 10).
3.Geloven in de naam van Gods Zoon Jezus Christus (3:23; 5:13).
4.Het getuigenis geloven dat God van Zijn Zoon gegeven heeft (5:10).
5.Geloven dat God ons in Zijn Zoon eeuwig leven gegeven heeft (5:11).
6.Vrijmoedigheid tegenover God hebben, dat Hij ons verhoort wanneer wij naar Zijn wil voor iets bidden (5:14).
7.Belijden dat Jezus Christus in het vlees gekomen is (4:2).
8.Belijden dat Jezus de Zoon van God is (2:23; 4:15).
9.Uit God geboren zijn (2:29; 5:1).
10.Kind van God zijn (3:1).
11.Een zalving van de Heilige hebben (2:20, 27).
12.De Geest hebben die aan ons gegeven is (3:24; 4:13).
13.Christus kennen (2:3, 4, 13, 14).
14.In Christus blijven (2:5, 6, 24).
15.De Vader kennen (2:13).
16.In de Vader blijven (2:24, 27, 28; 4:12, 13, 15, 16).
17.De waarheid kennen en in ons hebben (1:8; 2:4, 21).
18.Gods woord blijvend in ons hebben (1:10; 2:14, 24).
19.Van de waarheid zijn (3:19).
20.De waarheid doen (1:6).
21.Het woord van Christus bewaren (2:5).
22.Wandelen zoals Jezus gewandeld heeft (2:6).
23.Rechtvaardigheid doen (2:29).
24.De geboden van Jezus bewaren (2:3, 4).
25.De geboden van God bewaren en doen wat Hem welgevallig is (3:22; 5:3).
26.De wil van God doen (2:17).
27.God liefhebben (4:19, 21).
28.De liefde Gods in zich hebben (2:5; 3:17).
29.De liefde die God voor ons heeft, kennen en geloven (4:16).
30.De kinderen van God liefhebben (5:1, 2).
31.Onze broeders liefhebben (2:10; 3:14, 23; 4:11, 12, 16).
32.In daad en in waarheid liefhebben (3:18).
33.Gemeenschap met elkaar hebben (1:7).
34.De boze en de wereld zijn overwonnen (2:13, 14; 5:4).
35.De wereld noch de dingen in de wereld liefhebben (2:15).
36.Onze zonden belijden (1:9).
37.Ons reinigen (3:3).
38.Niet in een leven van zonde volharden (3:6; 5:18).


Published in The Old Paths Archive
(http://www.oldpaths.com)