Iedereen moet zich bekeren om gered te worden!

Geloof alleen is niet voldoende!

Vele jaren geleden legde ik het evangelie uit aan een jongeman in West-Vlaanderen. Hij zei: “Dat is inderdaad de manier om een echte christen te zijn! Maar het is niets voor mij. Ik zou dingen moeten opgeven die ik graag doe!”

Miljoenen mensen geloven in God, miljoenen geloven dat Jezus de Zoon van God is, maar zij weigeren zich te bekeren. Volgens de Schrift zijn zij, zonder bekering, verloren, ook al geloven zij.

Uiteraard moeten wij geloven. Maar bekering is ook vereist. Geloof alleen is niet genoeg.

De populaire leer van verlossing door geloof alleen is in strijd met de Schrift. Jakobus zegt: “Gij gelooft, dat God één is? Daaraan doet gij wèl, (maar) dat geloven de boze geesten ook en zij sidderen” (Jakobus 2:19) en “Gij ziet, dat een mens gerechtvaardigd wordt uit werken en niet slechts uit geloof” (Jakobus 2:24).

Niet iedereen die gelooft is bereid zich te bekeren: “En toch geloofden zelfs uit de oversten velen in Hem, maar ter wille van de Farizeeën kwamen zij er niet voor uit, om niet uit de synagoge te worden gebannen; want zij waren gesteld op de eer der mensen, meer dan op de eer van God” (Johannes 12:42, 43).

Ook in de gemeente is bekering nodig! In Openbaring wordt bekering genoemd in vijf van de brieven aan de zeven gemeenten1.

God beveelt iedereen om zich te bekeren.

Omdat wij allemaal zondigen2, moeten wij ons allemaal bekeren. Maar zelfingenomen mensen denken dat zij goed genoeg zijn zonder bekering. En velen - zoals die jongeman in West-Vlaanderen - willen doorgaan met zondigen.

Jezus waarschuwt dat iedereen zich moet bekeren: “En Hij antwoordde en zeide tot hen: Meent gij, dat deze Galileeërs groter zondaars waren dan alle andere Galileeërs, omdat zij dit lot hebben ondergaan? Neen, zeg Ik u, maar als gij u niet bekeert, zult gij allen evenzo omkomen” (Lucas 13:2, 3, 5).

Paulus zei tegen de Atheners: “God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden der onwetendheid, heden aan de mensen, dat zij allen overal tot bekering moeten komen” (Handelingen 17:30).

Hoewel Job “vroom en oprecht [was], godvrezend en wijkende van het kwaad” (Job 1:1), begreep hij dat hij zich moest bekeren: “Daarom veracht ik mijzelf en ik heb berouw, in stof en as” (Job 42:6 HSV).

Iedereen moet zich bekeren. Ik moet mij bekeren! U moet zich bekeren! Anders komen wij om.

Wat is bekering?

Bekering is een oprechte afkeer van zonde en een zich tot God keren. Het is een verandering van geest en hart, die leidt tot een omwenteling in gedrag en houding. Het vloeit voort uit goddelijk verdriet over wangedrag3, maar het omvat ook een vastberaden voornemen om onze levenswandel te veranderen en de wil van God te doen.

Externe rituelen, hoewel noodzakelijk wanneer zij door God worden bevolen, zijn waardeloos zonder bekering. Johannes de Doper vertelde de schijnheilige Farizeeën en Sadduceeën die voor zijn doop kwamen: “Toen hij nu zag, dat vele van de Farizeeën en Sadduceeën tot de doop kwamen, zeide hij tot hen: Adderengebroed, wie heeft u een wenk gegeven om de komende toorn te ontgaan? Brengt dan vrucht voort, die aan de bekering beantwoordt” (Matteüs 3:7, 8 // Lucas 3:8).

Omdat bekering een verandering van gedachten is, kan het in een ogenblik gebeuren. Maar bekering, indien die echt is, werpt vruchten af. Het resultaat is toewijding aan God.

God is bereid om mensen die zich bekeren te vergeven.

Gelukkig is God bereid om ons te vergeven wanneer wij ons van de zonde afkeren. Hij zei tegen Zijn volk: “Daarom zal Ik u richten, huis Israëls, ieder naar zijn eigen wegen, luidt het woord van de Here HERE. Bekeert u en wendt u af van al uw overtredingen, dan zal u dat niet een struikelblok tot ongerechtigheid worden. Werpt alle overtredingen die gij begaan hebt, van u weg, en vernieuwt uw hart en uw geest. Waarom toch zoudt gij sterven, huis Israëls? Want Ik heb geen welgevallen aan de dood van wie sterven moet, luidt het woord van de Here HERE; daarom bekeert u, opdat gij leeft” (Ezechiël 18:30 t/m 32).

Petrus schrijft: “De Here talmt niet met de belofte, al zijn er, die aan talmen denken, maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen” (2 Petrus 3:9).

De meeste mensen weigeren zich te bekeren.

Ondanks de vreselijke gevolgen van de zonde en Gods bereidheid om te vergeven, bekeren de meeste mensen zich toch niet.

“En wie van de mensen overgebleven waren, die niet gedood waren door deze plagen, bekeerden zich toch niet van de werken hunner handen, om de boze geesten niet (meer) te aanbidden en de gouden, zilveren, koperen, stenen en houten afgoden, die niet kunnen zien, noch horen of gaan; en zij bekeerden zich niet van hun moorden, noch van hun toverijen, noch van hun hoererij, noch van hun dieverijen” (Openbaring 9:20, 21).

“En de mensen werden verzengd door de grote hitte en zij lasterden de naam van God, die de macht heeft over deze plagen, en zij bekeerden zich niet om Hem eer te geven” (Openbaring 16:9).

“En zij lasterden de God des hemels vanwege hun pijnen en vanwege hun gezwellen, en zij bekeerden zich niet van hun werken” (Openbaring 16:11).

De Bijbel geeft vele voorbeelden van bekering.

Keer op keer toonde God Zich bereid om mensen te vergeven die zich van de zonde afkeerden.

Toen Salomo de tempel inwijdde, bad hij: “Wanneer zij tegen U zondigen - er is immers geen mens die niet zondigt - en Gij op hen toornig wordt en hen overlevert aan een vijand, zodat men hen als gevangenen wegvoert naar het land van de vijand, ver of nabij, wanneer zij het dan ter harte nemen in het land waarheen zij weggevoerd zijn, zich bekeren, en tot U smeken in het land van wie hen weggevoerd hebben en zeggen: wij hebben gezondigd, ongerechtigheid bedreven en goddeloos gehandeld, wanneer zij zich dan tot U bekeren met hun gehele hart en hun gehele ziel in het land hunner vijanden die hen weggevoerd hebben, en wanneer zij tot U bidden in de richting van het land dat Gij hun vaderen gegeven hebt, van de stad die Gij verkoren hebt, en van dit huis dat ik voor uw naam gebouwd heb - hoor dan in de hemel, de vaste plaats uwer woning, naar hun gebed en smeking en verschaf hun recht. Vergeef uw volk hetgeen waarin zij tegen U gezondigd hebben, en al hun overtredingen die zij tegen U begaan hebben” (1 Koningen 8:46 t/m 50).

Jezus verwees naar Ninevé als een voorbeeld van bekering. “De mannen van Nineve zullen in het oordeel opstaan met dit geslacht en het veroordelen; want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona en zie, meer dan Jona is hier” (Matteüs 12:41 // Lucas 11:32).

Ninevé's reactie op de prediking van Jona illustreert berouw en bekering: “En de mannen van Nineve geloofden God en riepen een vasten uit en bekleedden zich, van groot tot klein, met rouwgewaden. Toen het woord de koning van Nineve bereikte, stond hij op van zijn troon, legde zijn opperkleed af, trok een rouwgewaad aan en zette zich neder in de as. En men riep uit en zeide in Nineve op bevel van de koning en van zijn groten: Mens en dier, runderen en schapen mogen niets nuttigen, niet grazen en geen water drinken. Zij moeten gehuld zijn in rouwgewaden, mens en dier, en met kracht tot God roepen en zich bekeren, een ieder van zijn boze weg, en van het onrecht dat aan hun handen kleeft. Wie weet, God mocht Zich omkeren en berouw krijgen en zijn brandende toorn laten varen, zodat wij niet te gronde gaan. Toen God zag wat zij deden, hoe zij zich bekeerden van hun boze weg, berouwde het God over het kwaad dat Hij gedreigd had hun te zullen aandoen, en Hij deed het niet” (Jona 3:5 t/m 10).

Men moet zich bekeren om christen te worden.
De boodschap van zowel Johannes de Doper als Jezus tijdens Zijn aardse bediening was een oproep tot bekering4.

Na Zijn opstanding richtte Jezus naar Zijn volgelingen: “En Hij zeide tot hen: Aldus staat er geschreven, dat de Christus moest lijden en ten derden dage opstaan uit de doden, en dat in zijn naam moest gepredikt worden bekering tot vergeving der zonden aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem” (Lucas 24:46, 47).

Op de Pinksterdag beval Petrus gelovigen om zich te bekeren en zich te laten dopen (Handelingen 2:38). De Heilige Geest werd uitgestort op het huis van Cornelius om te laten zien dat God “ook de heidenen de bekering ten leven” had geschonken (Handelingen 11:18).

Een oproep tot bekering staat centraal in de prediking van het Nieuwe Testament:

Petrus predikte: “Komt dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uitgedelgd worden, opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren, en Hij de Christus, die voor u tevoren bestemd was, Jezus, zende; Hem moest de hemel opnemen tot de tijden van de wederoprichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten, van oudsher” (Handelingen 3:19 t/m 21). ”Hem heeft God door zijn rechterhand verhoogd, tot een Leidsman en Heiland om Israël bekering en vergeving van zonden te schenken” (Handelingen 5:31).

Paulus predikte, “Joden en Grieken betuigende zich te bekeren tot God en te geloven in onze Here Jezus” (Handelingen 20:21). Hij verkondigde dat mensen “met berouw zich zouden bekeren tot God en werken doen, met hun berouw in overeenstemming” (Handelingen 26:20). Felix werd bang toen Paulus met hem “sprak over rechtvaardigheid en ingetogenheid en het toekomstig oordeel” (Handelingen 24:25).

Ook wij moeten de bekering prediken.

Een atheïst moet zich bekeren voordat hij kan geloven. Jezus predikte: “Bekeert u en gelooft het evangelie” (Marcus 1:15). Sommige mensen moeten zich bekeren vóór zij kunnen geloven. Het bewijs voor het bestaan van God is zodanig groot dat het wegens hun zonde is dat atheïsten niet geloven. Ik heb verschillende jonge christenen gekend die zichzelf atheïst verklaarden toen zij hoererij begonnen te plegen. Het ontkennen van het bestaan van God is een manier om te doen alsof je niet door Hem geoordeeld zult worden. Atheïsten moeten wij tot bekering roepen.

Slechte politieke leiders moeten tot bekering geroepen worden. Omdat Herodes met de vrouw van zijn broer was getrouwd, vertelde Johannes de Doper hem: “Gij moogt haar niet hebben” (Matteüs 14:4).

Mensen in niet-christelijke godsdiensten moeten tot bekering worden geroepen. Om gered te worden, moeten zij volgelingen van Jezus worden. “En de behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden” (Handelingen 4:12).

Mensen in kerken van menselijke oorsprong moeten tot bekering worden geroepen. Jezus waarschuwde: “Elke plant, die mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden” (Matteüs 15:13).

Luie christenen moet tot bekering geroepen worden. Jezus waarschuwde de gemeente te Laodicea: “Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Waart gij maar koud of heet! Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch heet, noch koud, zal Ik u uit mijn mond spuwen. Omdat gij zegt: Ik ben rijk en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek, en gij weet niet, dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte” (Openbaring 3:15 t/m 17).

Toen Simon de Tovenaar het vermogen van de apostelen wilde kopen om de Geest door handoplegging te geven, kreeg hij te horen: “Bekeer u van deze uw boosheid en bid de Here, of deze toeleg van uw hart u moge vergeven worden” (Handelingen 8:22).

Wat hebben wij geleerd?
Wij moeten ons bekeren om gered te worden! God beveelt iedereen om zich te bekeren. Bekering is een oprechte afkeer van zonde en een zich tot God keren. Het is een verandering van geest en hart, die leidt tot een omwenteling in gedrag en houding. Hoewel God bereid is om degenen die zich bekeren te vergeven, weigeren de meeste mensen zich te bekeren. Men moet zich bekeren om christen te worden. Bekering moet gepredikt worden, zowel aan de wereld als aan de gemeente.

Laten wij de bekering de juiste plaats geven, zowel in ons leven als in onze prediking.
Amen.

Roy Davison

De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).

Eindnota’s

1 Bekering wordt genoemd in de brieven aan Efeze, Pergamus, Thyatira, Sardis en Laodicea (Openbaring 2:5, 16, 21, 22; 3:2, 19).
2 “Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods” (Romeinen 3:23).
3 “Want de droefheid naar Gods wil brengt onberouwelijke inkeer tot heil, maar de droefheid der wereld brengt de dood” (2 Korintiërs 7:9, 10).
4 Mattheüs 3:2, 11; 4:17; 9:13; Marcus 1:4, 5, 15; 2:17; Lucas 3:3; 5:32; 15:7, 10; Handelingen 13:24; 19:4.

Published in The Old Paths Archive
(http://www.oldpaths.com)