Let op de goedertierenheid Gods en zijn gestrengheid

“Want indien God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, Hij zal ook u niet sparen. Let dan op de goedertierenheid Gods en zijn gestrengheid: over de gevallenen gestrengheid, maar over u goedertierenheid Gods, indien gij bij de goedertierenheid blijft; anders zult ook gij weggekapt worden” (Romeinen 11:21, 22).

Paulus zegt dit aan niet-joodse christenen die door geloof aan de boom van Gods volk geënt zijn, terwijl vele joden wegens ongeloof afgesneden zijn.

Om een evenwichtige visie van God te hebben, moeten wij zowel op zijn goedertierenheid als op zijn gestrengheid letten.

Gods genade is in trek; Zijn toorn niet. Maar eigenlijk, Gods genade kan alleen gewaardeerd worden door iemand die de toorn van God begrijpt.

“Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem” (Johannes 3:36).

“De toorn Gods blijft op hem.” Wat betekent dit? Het betekent dat iedereen onder de toorn van God blijft totdat die toorn tot bedaren is gebracht! Toorn wordt verwekt door iets dat verkeerd is. Toorn is intens, aanhoudende woede gepaard met een verlangen om te wreken of te straffen. Waarom is God zo intens kwaad op ons? Omdat wij dingen hebben gedaan die intens verkeerd zijn. Hij is woedend op ons wegens onze zonden. Hij is woedend op mij wegens mijn zonden.

“Want toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen” (Romeinen 1:18).

Wij mensen willen ons rechtvaardigen en anderen de schuld voor onze fouten geven, maar God zegt dat er geen verontschuldiging is voor de slechte dingen die wij doen, en zonde maakt Hem uitermate boos.

Toch heeft God ons erg lief. Daarom heeft Hij een zoenmiddel gegeven. Zijn eigen Zoon werd gezonden om genoegdoening te geven voor onze zonden, om de straf te dragen die wij verdienen, opdat wij aan de rechtmatige toorn Gods kunnen ontsnappen.

“Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem” (Johannes 3:36).

Onlangs werd ik een boek gegeven (geschreven door een oud-zendeling die de gemeente van Christus verlaten heeft) waarin de toorn van God verloochend wordt: “Toorn en wraak zijn volledig onverenigbaar met wie God is” en “God is niet boos of toornig wegens onze zonden”.

Deze verklaringen zijn zodanig tegenstrijdig met de Schrift dat zij alleen gemaakt of gelooft kunnen worden door iemand die volledig onbekend is met de Schrift of die de Schrift gewoonweg verworpen heeft.

God zegt: “Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden” (Romeinen 12:19; Hebreeën 10:30).

De toorn van God is een thema dat door gans het Oude en het Nieuwe Testament loopt.

God was toornig op Sodom en Gomorra wegens flagrante immoraliteit, inclusief bestialiteit en homoseksuele praktijken (Genesis 19:5; 2 Petrus 2:6, 7; Judas 7): “En dat de gehele bodem er zwavel, zout en vuurbrand is, dat hij niet bezaaid wordt en niets laat uitspruiten en er geen gewas uit opschiet, zoals toen Sodom, Gomorra, Adma en Seboïm onderstboven gekeerd werden, die de HERE in zijn toorn en grimmigheid onderstboven gekeerd heeft” (Deuteronomium 29:23).

God was kwaad op de Egyptenaren omdat zij weigerden Israël te laten gaan. Zijn toorn wordt in het lied van Mozes beschreven, gezongen na het oversteken van de Rode Zee: “De wagens van Farao en zijn legermacht wierp Hij in de zee; de keur van zijn wagenhelden werd in de Schelfzee gedompeld. Watervloeden overdekten hen; in de diepte zonken zij als een steen. Uw rechterhand, HERE, heerlijk door kracht, uw rechterhand, HERE, verpletterde de vijand. In uw grote majesteit vernietigdet Gij wie tegen U opstonden; Gij liet uw toorngloed los, hij verteerde hen als stoppels” (Exodus 15:4 t/m 7).

In de woestijn was God boos op Zijn opstandig volk. Mozes zei hun: “Denk eraan, vergeet het niet, hoe gij in de woestijn de HERE, uw God, vertoornd hebt; van de dag af, dat gij uit het land Egypte getrokken zijt, tot gij kwaamt op deze plaats, zijt gij weerspannig geweest tegen de HERE. Vooral bij Horeb hebt gij de HERE vertoornd, ja, zó vertoornd werd de HERE op u, dat Hij u wilde verdelgen” (Deuteronomium 9:7, 8).

Door de eeuwen heen was God toornig op Zijn volk omdat zij Zijn woord hebben verworpen en afgoden hebben aangebeden.

Toen koning Josia de wet hoorde voorlezen, besefte hij dat God toornig was op Zijn volk. “Zodra de koning de woorden van het wetboek gehoord had, scheurde hij zijn klederen. En de koning gebood: Gaat de HERE raadplegen ten behoeve van mij, van het volk en van geheel Juda, over de woorden van dit gevonden boek, want groot is de gramschap des HEREN, die over ons ontbrand is, omdat onze vaderen naar de woorden van dit boek niet hebben geluisterd en niet hebben gedaan overeenkomstig al wat ons voorgeschreven is” (2 Koningen 22:11 t/m 13).

Dit was het antwoord van God: “Zie, Ik breng onheil over deze plaats en over haar inwoners: de gehele inhoud van het boek dat de koning van Juda gelezen heeft; omdat zij Mij verlaten hebben en offers ontstoken voor andere goden, teneinde Mij te krenken met al het maaksel van hun handen. Daarom zal mijn gramschap over deze plaats ontbranden, zonder geblust te worden” (2 Koningen 22:16, 17).

Omdat Josia zich bekeerde, werd het oordeel uitgesteld tot na zijn dood.

Toen Jeremia schreef, was echter de tijd van Gods toorn gekomen.

“Zeg dus van hen: Dit is het volk dat niet hoort naar de stem van de HERE, zijn God, en dat geen tuchtiging aanneemt; de oprechtheid is verdwenen en teloorgegaan uit hun mond. Scheer uw hoofdhaar af en werp het weg, hef op de kale heuvels een klaaglied aan: de HERE heeft verworpen en prijsgegeven het geslacht waarop zijn verbolgenheid rust. Want de kinderen van Juda hebben gedaan wat kwaad is in mijn ogen” (Jeremia 7:28 t/m 30).

“Ik zal tegen u strijd voeren met uitgestrekte hand en sterke arm, in toorn, gramschap en grote verbolgenheid, en Ik zal de inwoners van deze stad slaan, zowel mens als dier: aan een hevige pest zullen zij sterven” (Jeremia 21:5, 6).

“Nu dan, zo zegt de HERE, de God der heerscharen, de God van Israël: Waarom begaat gij een groot kwaad tegen uw leven, dat gij onder u man en vrouw, kind en zuigeling uit Juda uitroeit, zodat gij u geen overblijfsel laat, en dat gij Mij krenkt met de werken uwer handen?” (Jeremia 44:7, 8). En wat was het antwoord van het volk? “Wat het woord betreft, dat gij tot ons in de naam des HEREN gesproken hebt, wij zullen niet naar u luisteren” (Jeremia 44:16).

God is toornig wanneer de zwakken mishandeld worden: “Geen enkele weduwe of wees zult gij verdrukken. Indien gij dezen toch verdrukt, voorzeker zal Ik, indien zij luide tot Mij roepen, hun geroep horen, en mijn toorn zal ontbranden en Ik zal u met het zwaard doden, zodat uw vrouwen weduwen worden en uw kinderen wezen” (Exodus 22:22-24).

Dit zijn slechts enkele voorbeelden van de vele waarschuwingen in de Schrift over de toorn van God. In Openbaring, het laatste boek van de bijbel, worden wij ook voor Gods toorn gewaarschuwd.

Openbaring leert dat de mensen òf de Heer òf het beest dienen (Openbaring 13:8). Wat zal gebeuren met degenen die het beest dienen? “En een andere engel, een derde, volgde hen, zeggende met luider stem: Indien iemand het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd of op zijn hand ontvangt, die zal ook drinken van de wijn van Gods gramschap, die ongemengd is toebereid in de beker van zijn toorn; en hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel ten aanschouwen van de heilige engelen en van het Lam. En de rook van hun pijniging stijgt op in alle eeuwigheden, en zij hebben geen rust, dag en nacht, die het beest en zijn beeld aanbidden, en al wie het merkteken van zijn naam ontvangt” (Openbaring 14:9 t/m 11).

“En de engel wierp zijn sikkel op de aarde en oogstte van de wijngaard der aarde en wierp het in de grote persbak van de gramschap Gods. En de persbak werd getreden buiten de stad, en er kwam bloed uit de persbak tot aan de tomen der paarden, zestienhonderd stadiën ver” (Openbaring 14:19, 20).

“En ik zag een ander teken in de hemel, groot en wonderbaar: zeven engelen, die de zeven laatste plagen hadden, want daarmede is de gramschap Gods voleindigd” (Openbaring 15:1).

“En een van de vier dieren gaf aan de zeven engelen zeven gouden schalen, vol van de gramschap van God, die leeft tot in alle eeuwigheden” (Openbaring 15:7).

“En ik hoorde een luide stem uit de tempel zeggen tot de zeven engelen: Gaat heen en giet de zeven schalen van de gramschap Gods uit op de aarde” (Openbaring 16:1).

Deze teksten in Openbaring spreken over Gods toorn, uitgegoten over de zonen van ongehoorzaamheid.

Door de goedertierenheid van God worden christenen door het bloed van het Lam verlost: “Dezen zijn het, die komen uit de grote verdrukking; en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams” (Openbaring 7:14).

Toch is Gods toorn nog steeds een waarschuwing voor christenen.

“Maar van hoererij en allerlei onreinheid of hebzucht mag onder u zelfs geen sprake zijn, zoals het heiligen betaamt, en evenmin van onwelvoegelijkheid en zotte of losse taal, die geen pas geven, doch veeleer van dankzegging. Want hiervan moet gij doordrongen zijn, dat in geen geval een hoereerder, onreine of geldgierige, dat is een afgodendienaar, erfdeel heeft in het Koninkrijk van Christus en God. Laat niemand u misleiden met drogredenen, want door zulke dingen komt de toorn Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid. Doet dan niet met hen mede” (Efeziërs 5:3 t/m 7).

“Doodt dan de leden, die op de aarde zijn: hoererij, onreinheid, hartstocht, boze begeerte en de hebzucht, die niet anders is dan afgoderij, om welke dingen de toorn Gods komt. Daarin hebt ook gij eertijds gewandeld, toen gij erin leefdet” (Kolossenzen 3:5 t/m 7).

“Want toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen” (Romeinen 1:18).

“Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem” (Johannes 3:36).

Alleen wanneer ik besef hoe toornig God is over mijn zonden kan ik het bloed van Christus waarderen.

Alleen wanneer ik besef hoe toornig God is over mijn zonden begrijp ik waarom ik verloren zal gaan, tenzij ik mij bekeer.

Alleen wanneer ik besef hoe toornig God is over mijn zonden wordt ik krachtig aangespoord om de zonde te vermijden en trouw te blijven als christen.

Let op de goedertierenheid Gods en zijn gestrengheid.

Aan degenen die in Christus geloven en “met Hem begraven zijn in de doop” (Kolossenzen 2:12) schrijft Paulus: “Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde, in wie wij de verlossing hebben, de vergeving der zonden” (Kolossenzen 1:13, 14).

“Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag, want onze God is een verterend vuur” (Hebreeën 12:28, 29).

“Daarom moeten wij te meer aandacht schenken aan hetgeen wij gehoord hebben, opdat wij niet afdrijven. Want indien het woord, door bemiddeling van engelen gesproken, van kracht is gebleken, en elke overtreding en ongehoorzaamheid rechtmatige vergelding heeft ontvangen, hoe zullen wij dan ontkomen, indien wij geen ernst maken met zulk een heil” (Hebreeën 2:1 t/m 3).

Wij kunnen aan Gods toorn ontsnappen door ons van onze zonden te bekeren en door met Hem in de doop begraven te zijn (Handelingen 2:38; Romeinen 6:4). Als christen heb ik ook gezondigd. Ik moet mij bekeren en God om vergeving bidden (Handelingen 8:22, 23). Laten wij het niet uitstellen. Nú is het de dag des heils.

Roy Davison

    De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling,
    © Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).


Published in The Old Paths Archive
(http://www.oldpaths.com)